450 jaar Martelaren van Gorcum

Sterven moet ik toch

De martelaren van Gorcum zijn de patroonheiligen van de Nederlandse franciscaanse provincie en sinds het samengaan met Vlaanderen van de ene Vlaams-Nederlandse provincie. Dat laatste is niet zonder betekenis, want onder de negentien martelaren waren er verschillenden afkomstig uit de Zuidelijke Nederlanden, waaronder het tegenwoordige België. Wie waren deze negentien mannen die tot in de dood standvastig bleven in hun geloof? Op 9 juli herdenken we hun 450ste sterfdag.

Schilderij van Cesare Fracassini (1838-1868), door de Nederlandse bisschoppen aangeboden aan paus Pius IX, bij gelegenheid van de heiligverklaring van de Martelaren van Gorcum in 1867.

De drie oudste broeders zeiden niet veel maar lagen de hele tijd geknield te bidden

“Sterven moet ik toch. Dan wil ik dit onvermijdelijk noodlot van de menselijke natuur graag doorstaan ter wille van mijn ware godsdienst”, zo antwoordde gardiaan Nicolaas Pieck zijn belagers die eisten dat hij afstand zou nemen van de paus en ‘de roomse afgoderij’. “Ik wil met de dood bevestigen wat ik immer gepredikt heb”, luidde zijn repliek.

Het is dit jaar 450 jaar geleden dat elf minderbroeders, een dominicaan, twee norbertijnen, een augustijner koorheer en vier wereldheren (priesters van een bisdom) werden opgehangen in een turfschuur in Brielle. We staan dan aan de begintijd van de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648). Op 1 april 1572 hadden de geuzen, onder aanvoering van Willem van der Marck, Den Briel ingenomen. Op 26 juni 1572 veroverden zij Gorcum waar zij de negentien priesters en religieuzen gevangen namen en naar Brielle voerden. Daar werden zij, na folteringen, op 9 juli 1572 terechtgesteld. En zo werden zij ‘de heilige martelaren van Gorcum’. Die heiligverklaring liet overigens nog wel even op zich wachten. Dat gebeurde bijna driehonderd jaar later, op 29 juni 1867.

Menselijke kanten

Het verhaal van de martelaren van Gorcum is goed gedocumenteerd. Onder meer door de uitvoerige getuigenissen van de broers Rutger en Willem van Est, die oomzeggers waren van gardiaan Nicolaas Pieck. Hun relaas was niet zonder meer een heldendicht. Ze vertelden ook over de menselijke kanten van de martelaren.

Wie waren deze negentien mannen die met de dood voor ogen, standvastig bleven in hun geloof? Het waren mensen met heel verschillende voorgeschiedenissen, opleidingen en sociale posities, van heel verschillende leeftijd en karakter. Dat geldt ook voor de zogenaamde ‘afvalligen’, de ten minste twaalf priesters en religieuzen die vluchtten of anderszins aan een gewelddadige dood wisten te ontkomen.

Vluchten

De franciscanen vormden een betrekkelijke eenheid. De communiteit in Gorcum telde in 1572 negentien broeders. Hun klooster was door de jonge en ijverige gardiaan Nicolaas Pieck kort daarvoor teruggebracht tot een strengere observantie van de regel. Er heerste een goede geest, en de broeders werden geacht in de stad. Nadat de geuzenvloot voor Gorcum verschenen was en de broeders gehoord hadden hoe zes van hun medebroeders in Alkmaar gemarteld en vermoord waren, kreeg eenieder van de gardiaan de vrijheid te vluchten. Twee en later nog vier maakten daar gebruik van. De overigen besloten bij hun gardiaan te blijven.

De eerste die dus bleef, was gardiaan Pieck zelf. Hij stamde uit een voorname familie in Gorcum en had aan de universiteit in Leuven gestudeerd. Hij was zowel juridisch als feitelijk de onbetwiste leider van de communiteit. Hij voelde grote verantwoordelijkheid voor zijn medebroeders, en vooral voor de jongeren. Hij werd daarbij geholpen door de ondergardiaan Jeroen van Weert, een krachtige wat opvliegende persoonlijkheid, die een paar jaren in Jeruzalem had verbleven en daar het ruwe leven had leren kennen. Ook drie oudere ‘bidders’ hoorden tot de communiteit: de wat teruggetrokken zeventigjarige rector van het Agnietenklooster in Gorcum Dirk van der Eem, uit een aanzienlijk Amersfoorts geslacht; de geleerde en geëerde biechtvader Nicasius van Heeze; en de bijna negentig jaar oude Deen Willehad, die door de Reformatie eerst uit Denemarken was verdreven, daarna uit Engeland en Schotland en nu leefde bij de broeders in Gorcum.

Van middelbare leeftijd waren de volkspredikant Antoon van Weert, de koster Godfried van Mervel en de econoom-lekenbroeder Pieter van Assche, de beide laatsten uit het tegenwoordige België. Van de volkspredikant Antoon van Hoornaar en van Willem van Luik kennen we de leeftijd niet. De jongeren waren Frans van Rooy uit een gegoede familie in Brussel, de lekenbroeder Cornelis van Wijk en de pas achttienjarige novice Hendrik.

Soldatenleven

Van deze dertien broeders, die besloten hadden bij elkaar te blijven, wat er ook zou gebeuren, en die allerlei bespottingen en kou en honger en dorst te verdragen kregen en ook veel lichamelijke folteringen, vielen er uiteindelijk toch nog twee weg: Willem van Luik en de novice Hendrik. Broeder Hendrik werd wegens zijn jonge leeftijd door de geuzen vrijgelaten, wat hij aanvankelijk weigerde, om later toch te vluchten. Vol wroeging voegde hij zich bij de franciscanen in Den Bosch. Willem van Luik daarentegen verliet na zijn invrijheidstelling de orde en gaf zich over aan het soldatenleven.

Ook onder de andere broeders waren er die sterk op de proef gesteld werden. Sommigen vroegen hun familie te bemiddelen (Antoon van Hoornaar), anderen vroegen hun beulen om genade (Frans van Rooy). Maar ten slotte hielden ze vast aan hun geloofsgetuigenis en lieten ze zich zonder weerstand ophangen aan de galg.

Steun aan elkaar

Van groot belang was hierbij de steun die ze aan elkaar hadden. De drie oudste broeders Willehad de Deen, Nicasius van Heeze en Dirk van der Eem zeiden niet veel maar lagen de hele tijd geknield te bidden. Ze hadden te veel meegemaakt in hun leven en waren klaar ervan afscheid te nemen. Ze waren tegelijk door hun gebed een voorbeeld en troost voor de anderen. De gardiaan en de ondergardiaan verdedigden hun broeders in de vele twistgesprekken, zodat deze hun hoofd niet hoefden te pijnigen met theologische discussies.

De jonge en weinig ontwikkelde broeder Cornelis van Wijk kon daarom in alle eenvoud verklaren: “Ik geloof alles wat de gardiaan gelooft, want de gardiaan gelooft wat de heilige Kerk gelooft.” De sterkeren bemoedigden de zwakkeren, de ouderen de jongeren, men biechtte bij elkaar en bad samen. De onderlinge liefde en hulp waren een effectief middel tegen de vijandschap van hun omgeving. De broeders beleefden hun geloof niet als eenlingen maar tezamen.

Wereldheren

Een nog grotere veelvoud van voorgeschiedenissen en houdingen kunnen we ontdekken bij de overige gevangenen. De wereldheren waren een voorbeeld van de doorsnee geestelijken van die tijd. Drie van hen hadden na hun priesterwijding verder gestudeerd en de vernieuwingen van het concilie van Trente (1545-1563) in zich opgenomen: Leonard Veghel, de hoofdpastoor van Gorcum en tevens de andere leider van de groep martelaren, diens kapelaan Nicolaas Poppel en de wat oudere Govaert van Duynen. Zij mengden zich moedig in de discussies en bemoedigden hun lotgenoten.

Menselijk gezien stonden aan de andere kant twee eenvoudige dorpspastoors zonder goede opleiding die door de geuzen bij een strooptocht in de buurt van Brielle waren meegenomen: Andries Wouters en Adriaan Bonders. De een leefde samen met een vrouw – hetgeen toen erg vaak voorkwam. Maar toen het erop aankwam bleef hij trouw aan het geloof, waarvan hij gewetensvol getuigde. De ander leefde eerbaar als een goed priester, maar viel af.

De laatste wereldheer, de adellijke kanunnik Pontus de Huyter, was naast de twee pastoors – en misschien Govaert van Duynen – de enige kanunnik van het Gorcumse kapittel die gevangen werd gehouden. Twee andere vermogende kanunniken (Aert Buys en Willem Calff) werden direct na de gevangenneming door hun familie vrijgekocht. Huyter wist zich uiteindelijk listig vrij te praten. Maar tot aan zijn dood werd hij geplaagd door spijt.

Andere religieuzen

Resten nog vier andere religieuzen: de reguliere kanunnik van St. Augustinus, Jan van Oisterwijk OSA; de dominicaan Jan van Keulen OP; en de twee Norbertijnen Adriaan van Hilvarenbeek OPraem en Jacob Lacops OPraem.

Over de jonge en begaafde Jacob Lacops kan als bijzonderheid vermeld worden dat hij vroeg overgegaan was naar de Reformatie en zelfs een boekje geschreven had tegen de heiligenverering, maar desondanks teruggekeerd was naar zijn abdij, waarna hij gedurende vijf jaar boete deed en intussen de ketterij bestreed. Hij was kapelaan in Monster en werd daar samen met zijn medebroeder-pastoor Adriaan van Hilvarenbeek door de geuzen opgepakt en naar Brielle gebracht. Zij werden ten slotte opgehangen met de andere martelaren van Gorcum.


Dit artikel is een bewerkte en ingekorte versie van een artikel van Henrik Roelvink ofm, ‘De gave van het geloof bij de Martelaren van Gorcum’, gepubliceerd in het tijdschrift Franciscaans Leven, jaargang 98, nummer 3, pag. 102-109.

Voor herdenkingsactiviteiten, zie: 450 jaar Martelaren van Gorcum

Gerelateerde nieuwsberichten