Ota, de wijk in Tokyo waar broeder Lucas woont.

Broeder Lucas: de laatste Nederlandse missionaris in Japan

De kerk was ook welkom vanwege de sociale functies

Inmiddels is het 66 jaar gelden dat broeder Lucas als missionaris vertrok naar Japan. Eerst woonde hij op het eiland Hokkaido, daarna dertig jaar in Kyoto en sinds kort woont hij in het franciscaanse klooster in Ota, een wijk van de Japanse hoofdstad Tokyo. “Het leven als niet-Japanner in Japan heb ik nooit als problematisch ervaren.”

Broeder Lucas

Ik merkte dat de christelijke godsdienst erg welkom was in Japan omdat het aansluit bij een sterk sociaal gevoel

Het is 1959 als een vrachtschip met passagiers aan boord vertrekt vanuit de haven van Rotterdam. Eindbestemming: Japan. Aan boord  bevindt zich Harrie Horstink, kloosternaam Lucas, op weg naar een nieuw bestaan als missionaris. Hoe kwam hij daar terecht?

Broeder Lucas: “Wel, in de jaren vijftig van de vorige eeuw studeerde ik in Venray, in het Franciscanerklooster St. Antonius van Padua, dat in die tijd een belangrijk opleidingshuis was voor toekomstige missionarissen. Ik was nog niet zeker of ik wel franciscaan wilde worden. Op een gegeven moment gaf een Nederlandse pater een lezing over Japan. Vermoedelijk was het pater Hulst uit Lichtenvoorde, die uit China was verdreven en zich in Japan gevestigd had. Hij vroeg toen of iemand met hem mee wilde naar Japan. Niemand reageerde, maar mijn klasgenoten herinnerden mij eraan dat ik een artikel over de Japanse grondwet had geschreven. Die had grote indruk op mij gemaakt: want Japan wilde een land van vrede worden. Dat was voor mij een teken, want de roeping van God komt door mensen.”

Martelaren van Nagasaki

“Ik vertrok eind december met de boot. Onderweg deden we Afrika, Singapore en Hongkong aan. Op 6 februari 1959 kwamen we aan in Kobe, precies op de gedenkdag van de martelaren van Nagasaki, de 26 christenen die in 1597 op bevel van de Japanse heerser Toyotomi Hideyoshi zijn gekruisigd. Onder hen bevonden zich franciscanen, jezuïeten en Japanse bekeerlingen. Hun executie was bedoeld om het christendom in Japan te onderdrukken.”

“De bootreis vanaf Rotterdam duurde ongeveer vijf tot zes weken, wat destijds gebruikelijk was voor vrachtschepen met passagiers. We reisden door naar Yokohama, en later naar Tokyo, waar ik me voorbereidde op mijn missiewerk in Hokkaido. Ik volgde er twee jaar taalschool. Daarna werd ik uitgezonden naar het eiland Hokkaido, naar de missiepost in Kitami, een stad in het noordoosten, dicht bij de kust van de Okhotskzee.”

“In Kitami begonnen we met het opbouwen van kerken en gemeenschappen. De Duitse broeders, ook franciscanen, hadden er al eerder missieposten opgezet. Zij waren er al voor de oorlog actief, met name vanwege de goede banden tussen Duitsland en Japan in die tijd. We woonden daar met een groep van ongeveer acht tot tien mensen: vijf jonge missionarissen en enkele oudere paters die eerder uit China waren verdreven na de machtsovername van het communistische regime daar, dat buitenlandse missionarissen verbood.”

Sociaal werk

“In 1970 ben ik naar Kyoto gegaan. De franciscanen hielden zich niet alleen bezig met pastoraal werk, we deden ook veel sociaal werk. We kregen te maken met Filipijnse meisjes die in het nachtleven werkten. Veel van deze vrouwen kwamen als arbeidsmigranten vanuit de Filipijnen naar Japan, maar belandden in hostessclubs of de prostitutie. Ze waren kwetsbaar voor misbruik en sociale uitsluiting. Door hen samen te brengen en in de kerk op te vangen, wilden we hun een veilige plek bieden en zichtbaar maken dat ze meer waren dan hun werkrol. We hadden ook contact hierover met de nachtclubeigenaars. Ook kwamen er enkele zusters uit Veghel (van de congregatie van de Zusters van Liefde) naar Japan. Zij hielpen bij de opvang en begeleiding van deze vrouwen. We namen ook deel aan een studiegroep naar de christenvervolgingen uit de zestiende en zeventiende eeuw. Op basis van dat onderzoek kochten we grond in Kyoto en stichtten we een museum in een voormalige garage, met materiaal over de christenvervolging.”

Jin-beweging

“Ik heb me ook ingezet voor de Jin-beweging. Dat is een organisatie van mensen in Nederland met Japanse roots; vaak zijn het kinderen van Japanse soldaten die tijdens of na de oorlog in Indonesië kinderen kregen met Indonesische of Nederlandse vrouwen. Ik ben meerdere keren naar bijeenkomsten geweest in Utrecht en heb daar ook artikelen over geschreven. Deze mensen proberen in contact te komen met hun Japanse vader of familie. Ik heb daarbij geholpen, waar mogelijk. Zo heb ik iemand uit Limburg begeleid, de zoon van een Japanse soldaat die in Indonesië getrouwd was met een Nederlandse vrouw. Samen met hem ben ik naar Nagasaki gegaan, waar zijn vader bleek te wonen. We vonden het adres en zijn daarheen gegaan. Toen de zoon werd voorgesteld, liep zijn vader direct weg. Het was een pijnlijke ontmoeting. Op de terugweg in de trein heb ik hem getroost.”

Hoe heeft u het ervaren om als niet-Japanner en minderbroeder hier in Japan te leven?

“Ik heb er niet zoveel moeite mee gehad. In Hokkaido, waar ik begonnen ben, was de sfeer al deels westers; het is een landbouwgebied  en er waren – gek genoeg – allerlei Nederlandse machines, waarvoor ik op hun verzoek, de gebruiksaanwijzingen vertaalde. Ja, Kyoto is natuurlijk heel erg Japans, maar ik paste me aan. We hadden veel contact met Japanse gelovigen, maar de binding lag in het gedeelde geloof, niet in cultuur. En de kerkdiensten in Japan volgen dezelfde liturgie als in Rome.”

“Het leven als niet-Japanner in Japan heb ik nooit als problematisch ervaren. Ik merkte dat de christelijke godsdienst erg welkom was in Japan omdat het aansluit bij een sterk sociaal gevoel, dat in de Japanse volksaard zit. Zoals Jezus zegt in Mattheüs 25,40: ‘Voorwaar, ik zeg u: alles wat u gedaan hebt voor een van de geringsten van mijn broeders of zusters, dat hebt u voor Mij gedaan. Naastenliefde, anderen helpen en in harmonie leven met anderen, dat zijn ook voor Japanners belangrijke deugden.”

“De kerk was ook welkom in Japan vanwege de sociale functies. Veel instellingen zoals scholen, ziekenhuizen, en zelfs banken zijn ontstaan uit missieactiviteiten. En de zusters hebben veel gedaan voor meisjes en vrouwen: zoals eigen scholen; want Japan is een echte mannenmaatschappij.”

En hoe zit het met de armoedebestrijding?

“Dat is het eerste wat Jezus ons vroeg te doen: Gods liefde direct in de praktijk brengen door concrete hulp aan mensen in nood. Wij zetten ons in voor daklozen, bieden hun onderdak en er is een restaurant voor hen in Osaka.”

U bent nu 94 jaar en maakt een heel vitale indruk.

“Ja, ik voel me goed, maar ik ben natuurlijk wel al behoorlijk oud. Het eerste contact tussen Nederland en Japan was dat met de kooplieden op het schip De Liefde in 1600. Het eerste contact was de liefde, het laatste contact is het geloof dat nu is verspreid over heel Japan met 16 kloosters, eigen bisschoppen en een ambassadeur van Rome. En ik ben de laatste Nederlandse missionaris.”

Jeanine Schreurs

 

Gerelateerde nieuwsberichten