Guy Dilweg over zijn verbondenheid met de natuur
en met Milieuproject Stoutenburg

Leven in liefdevolle wederkerigheid

Dit jaar staat het Zonnelied centraal in onze interviews. Thema in dit nummer is ‘Weer en klimaat’. Guy Dilweg leidde ruim 25 jaar het Franciscaans Milieuproject Stoutenburg, waar gemeenschap, natuurverbondenheid en spiritualiteit centraal stonden.

Iets in mij zegt dat het leven zinvol is

Ik was een echte stadsjongen. Toen ik in 1962 als novice intrad, maakte ik kennis met het franciscaanse klooster Stoutenburg, bij Amersfoort. Ik werd meteen verliefd op die plek middenin de natuur. Eind 1990 verlieten de franciscanen het klooster en konden wij daar met een groepje met het ‘Franciscaans Milieuproject Stoutenburg’ beginnen.

Eind jaren zeventig las ik het rapport van de Club van Rome over ‘Grenzen aan de groei’ en de grote toename van het energieverbruik. Dat raakte me. Als franciscaan vind je het sowieso leuk om sober te leven en dat werd een extra motivatie. In mijn toenmalige leefgroep in Rotterdam waren we heel erg bezig met milieuvriendelijk huishouden. We werden kampioen in het scheiden van ons afval. Toen we hoorden dat ons gescheiden afval bij de vuilverbranding weer bij elkaar werd gegooid, besloten we er toch mee door te gaan. Het ging ons niet om het nut, maar om de levenshouding: hoe ga je om met de aarde? Bij mij is toen het kwartje gevallen van de ‘verinnerlijking’: de innerlijke behoefte om goed om te gaan met de schepping.

Religieuze kwaliteit

Als het om de natuur gaat, dan denk ik aan verwondering, verbondenheid, schoonheid. En aan zintuiglijkheid, lichamelijkheid: voelen, ruiken, zien, horen – ze omgeeft mij en ze draagt mij. Franciscus heeft onze onderlinge verwevenheid, de zusterlijke, broederlijke en de religieuze kwaliteit van de natuur als schepping blootgelegd. Dat je niets kunt ervaren van de natuur, zonder dat dit jou laat resoneren met de kracht die haar in liefde heeft voortgebracht. Je kunt niet onbetrokken door de natuur lopen – al dat leven is zó iets speciaals. Daar moet je heel aandachtig mee omgaan. Op een liefdevolle manier. Dat betekent voor mij dat die natuur tot zijn recht moet kunnen komen, tot haar groei en bloei. Want dan pas vertelt de schepping het volle verhaal van de Schepper. Het gaat altijd om drie dingen in de franciscaanse spiritualiteit: hoe ga je om met de Allerhoogste, met de Ander en met de Aarde. Die zijn intrinsiek met elkaar verbonden.

En daar hebben we op Stoutenburg geprobeerd vorm aan te geven. Ik noem het ‘leven in liefdevolle wederkerigheid’. We hebben daar zoveel geleerd. Doordat we steeds de ander en het andere in zijn anders-zijn serieus hebben genomen, ontstond er een dialoog. We gingen als het ware met de tuin in gesprek: hoe kunnen we jou tot groei en bloei helpen brengen? Nu denk ik: wat is het eigenlijk mooi om zo in het leven te staan! We hebben zo veel moois mogen beleven op Stoutenburg. Daar was alles aanwezig om ons te oefenen in die wederkerigheid: met de communiteit, de gasten, de moestuin, het bos, de dieren, de seizoenen. Dat leven in wederkerigheid, in dialoog, is voor mij de kern geworden, de grondhouding: ík ben niet de baas. We zijn samen in een proces verwikkeld om elkaar tot groei en bloei te brengen.

Spirituele crisis

We begonnen op Stoutenburg vanuit de overtuiging dat de milieucrisis in wezen een spirituele crisis is. We zijn onze verbinding met de Allerhoogste, de Ander en de Aarde verloren. En in die leegte, die verlorenheid, biedt Franciscus ons een religieuze basis – de verbondenheid van al wat bestaat met de Allerhoogste. Het Zonnelied is daar een superieure uitdrukking van. Er zit een religieuze honger onder. Die verbondenheid werd door paus Franciscus, met de encycliek Laudato Si’, van alle kanten belicht en bevestigd. We zijn de verbinding kwijt met het mysterie…

Als je met een contemplatieve blik – een liefdevolle blik – naar de natuur kijkt, dan probeer je te ontdekken hoe de liefde van God zich daarin manifesteert. Ik moest zelf van de ivoren toren van de ratio aftuimelen om met mijn neus op de aarde terecht te komen. En daar de vrouwelijke kant van de schepping ontdekken, de aardsheid, de emotionaliteit; de zachtheid, de rondheid, de verwevenheid. Daarmee ben ik voor mijn gevoel steeds dieper betrokken geraakt op ‘het bestaan’, het zijn. En zo is voor mij ‘Zijn’ met een hoofdletter steeds meer een goede uitdrukking geworden voor de Allerhoogste.

Nieuwe huid

Die verbondenheid met de grond van het bestaan is de laatste tijd wel aan het wankelen geraakt. Door de krachten die ons belagen: de opwarming van de aarde, de brute politiek van Oost en West, de mensenrechten, de rechtsstaat die uitgekleed wordt; de onvrede, het populisme, het egoïsme dat overal de kop opsteekt. Migratiestromen, financiële problemen, de armoede in de wereld… Ik volg het allemaal en weet er vaak geen raad mee. De enige oplossing daarvoor is voor mij dat ik me dieper moet verankeren in dat Zijn. Ik heb dat nog niet echt gevonden. Het bidden van Franciscus helpt daarbij, de stilte helpt daarbij, de Bijbel, poëzie. Allemaal dingen om je aan te laven en tegelijkertijd voel ik me vaak nog niet voldoende geworteld. Daar ligt nog een hele opgave voor me.

Tegelijk zegt iets in mij dat het leven zinvol is, dat het goed komt. Deze oorlogen gaan voorbij, deze hebzucht gaat voorbij. Deze manier van omgaan met elkaar en met de aarde gaat voorbij. Onder de wond die wij hier op de aarde bij elkaar en in de wereld veroorzaken, groeit een nieuwe huid. Het bestaan is onuitputtelijk in zijn vermogen tot genezing.

Marie-Claire Willemsen


Dit interview verscheen eerder in het magazine Minderbroeders Franciscanen, jaargang 2025, editie 3. Voor meer interviews in de rubriek ‘Onderstroom’, zie: Interviews met broeders.

Ik moest van de ivoren toren van de ratio aftuimelen om op de aarde terecht te komen

Gerelateerde nieuwsberichten