Grote franciscaanse denker als overgangsfiguur van hoog- naar laatscholastiek

Duns Scotus 30 jaar zalig

De middeleeuwse filosoof en theoloog Johannes Duns Scotus (ca. 1266 -1308) is een van de grootste denkers van zijn tijd en een van de beroemdste geleerden die de franciscaanse orde heeft voortgebracht. Hij bevindt zich in het illustere gezelschap van grote franciscaanse denkers als Roger Bacon, Bonaventura en Willem van Ockham. Dertig jaar geleden werd hij zalig verklaard door paus Johannes Paulus II.

Een weg naar meer aandacht voor de concrete werkelijkheid

Binnen de orde wordt Duns Scotus al vroeg als een heilige vereerd. In 1993 kreeg die verering een officiële bekrachtiging door een zaligverklaring door paus Johannes Paulus II. “Dichter van het mens geworden Woord en verdediger van de Onbevlekte Ontvangenis”, zo typeert de paus hem. Dat laatste vanwege zijn mariologie. Duns Scotus legde de theologische basis voor het dogma van de Onbevlekte Ontvangenis, het geloofsgegeven dat Maria, als moeder Gods, zonder erfzonden geboren is. Het dogma werd in 1854 door paus Pius IX afgekondigd.

Schotse franciscaan

Johannes Duns Scotus wordt omstreeks 1266 geboren in het dorp Duns in het Zuid-Schotse graafschap Berwickshire. Hij treedt toe tot de Orde der Minderbroeders en wordt in 1291 tot priester gewijd. Vanwege zijn grote intelligentie laten zijn oversten hem studeren aan de universiteiten van Oxford en Parijs. Aan deze universiteiten, evenals aan die van Cambridge, zal hij later gaan doceren.

Zoals gebruikelijk in die tijd begint de jonge academicus met het becommentariëren van en lesgeven over de Sententiae van Petrus Lombardus, hét dogmatische handboek in die dagen. Uit zijn colleges komen zijn belangrijkste werken voort, die zich kenmerken door een grote genuanceerdheid, wat hem de bijnaam doctor subtilis (subtiele leraar) oplevert.

Overgangsfiguur

Duns Scotus staat op de grens van de hoog- en laatscholastiek. Het grote thema van die middeleeuwse schooltheologie is de verhouding tussen geloof en rede. In de vroege scholastiek leeft aanvankelijk een sterk vertrouwen in de rede met betrekking tot het geloof. Maar geleidelijk aan ontstaat er een verwijdering. In de twaalfde en dertiende eeuw (hoogscholastiek) groeit het besef van een onderscheid tussen beide domeinen, wat uiteindelijk in de laatscholastiek (veertiende en vijftiende eeuw) leidt tot een duidelijke scheiding. Daarmee ontstaat ruimte voor een modern denken dat de opkomst van de moderne (natuur)wetenschap mogelijk maakt.

Duns Scotus geldt als een overgangsfiguur. Hij is erfgenaam van zowel het franciscaanse augustinisme als van de strenge wetenschappelijkheid van Oxford. Als opponent van dominicaan Thomas van Aquino schept hij een eigen filosofisch-theologisch systeem. Grote thema’s in zijn denken zijn: de vrije wil (voluntarisme), de universaliënstrijd (over de zijnsstatus van algemene begrippen), ontologie (zijnsleer), metafysica (leer van aard en grond van de werkelijkheid), godsbewijzen, mariologie, incarnatie (menswording Gods) en eucharistie.

Met zijn denken over God, het zijn en de vrije wil is hij (als vertegenwoordiger van de via antiqua) een wegbereider van de zogenaamde via moderna.

Concrete dingen 

In de eeuwen na zijn dood begint de roem van Duns Scotus te tanen. Erasmus beschouwt hem in zijn Lof der Zotheid als voorbeeld van ontaard scholastiek denken: bouwwerken vol spitsvondigheden en woordgedrochten, losgezongen van de concrete werkelijkheid.

In de twintigste eeuw echter ontstaat een herwaardering voor Duns Scotus. Met name door zijn zijnsleer en bijdrage aan de universaliënstrijd heeft hij juist een weg vrijgemaakt naar meer aandacht voor de concrete werkelijkheid in plaats van abstracte ideeën. De individuele dingen hebben naast hun ‘watheid’ (quiditas), ook een ‘ditheid’ (haecceïtas) die uiteindelijk bepalend is voor wat ze zijn. De concrete dingen hier en nu krijgen zo meer gewicht.

Gerelateerde nieuwsberichten