Antonius van Padua de kerkleraar
Een vergeten kant van een populaire heilige
Sint-Antonius van Padua is een van de populairste volksheiligen uit de katholieke kerk. Velen kennen Antonius alleen als de heilige bij uitstek om bij te bidden om voorspraak en hulp, vooral als een belangrijk object is zoekgeraakt. Maar Sint-Antonius is meer dan alleen de volksheilige, hij is ook een van de grote theologen van de kerk en draagt zelfs de exclusieve titel van kerkleraar.
Het wonder van de ezel, miniatuur uit de Grandes Heures d’Anne de Bretagne door Jean Bourdichon (1503–1508)
Op deze website verscheen hier reeds een korte levensschets van de heilige Anthonius.
In de eerste eeuwen van de Christelijke kerk bezochten de gelovigen de graven van de martelaren, een praktijk waaruit de heiligenverering voortkwam. Pas toen de vervolgingen door de Romeinse overheid ophielden, ontstond het idee dat ook niet-martelaren heilig konden zijn. Sinds de 8ste eeuw werd een groepje van vier theologen speciaal vereerd in de Westerse, Latijnse, kerk als de vier kerkleraren. Het gaat om Gregorius de grote, Hieronymus, Augustinus en Ambrosius. Vanaf de 16de eeuw worden bij uitbreiding ook andere grote heilige theologen door de pausen met deze titel geëerd. Zo zijn ook Bonaventura ofm, Thomas van Aquino op, Theresia van Avila ocd, Hildegard von Bingen osb en Lorenzo van Brindisi ofm.cap onder de 37 kerkleraren. Het zal menigeen bijzonder verrast hebben toen paus Pius XII ook Antonius van Padua ofm als kerkleraar betitelde. Wat had de grote helpheilige nu met theologie te maken?
Wie zich dat afvroeg, kende het levensverhaal van de grote heilige niet. Voor hij franciscaan werd, was Fernando, want onder deze naam was hij ergens tussen 1188 en 1196 in een adellijke familie geboren, augustijner koorheer geweest. Ter voorbereiding van zijn priesterwijding had Fernando in Coimbra theologie gestudeerd. Teleurgesteld door wantoestanden en wereldlijkheid in zijn orde en onder de indruk van verhalen over enkele franciscaanse martelaren die in Marokko de marteldood hadden gezocht en gevonden, besloot ook hij in de zomer van 1220 minderbroeder te worden. Hij neemt bij zin intrede, ten teken van een nieuwe start, de naam Antonius aan. Ook hij wil martelaar worden en scheept zich hiervoor eind 1220 in naar Marokko. Daar wordt hij ziek en in het voorjaar van 1221 moet hij terugkeren. Een eerste teleurstelling. Het schip waarin hij zit komt in een storm terecht en strand in Sicilië. Nu hij toch in Italië is, besluit hij deel te nemen aan het Pinksterkapittel, een grote bijeenkomst van broeders in mei 1221, vermoedelijk om Franciscus te kunnen zien. Na de bijeenkomst bij het Portiuncula kerkje van Assisi vraagt hij verschillende oversten of hij met hen mee mag gaan, maar allen weigeren de onbekende broeder. Weer een teleurstelling. Uiteindelijk staat de provinciaal van de Romagna het hem toe zich te vestigen in de eenvoudige kluizenarij van Monte Paulo bij Forli.
Daar leeft Antonius eenvoudig en rustig en hij vertelt niemand van zijn eerdere studies en geleerdheid. Deze periode eindigt in 1222. De kluizenarij heeft immers te weinig priesters om de aanwezige broeders voldoende te kunnen bedienen. Men besluit om Antonius te laten wijden. Antonius wordt samen met een aantal andere franciscanen en ook dominicanen gewijd en de dominicanen nodigen de franciscaanse broeders uit om bij hen een feestmaaltijd te gebruiken. Als tegendienst stelt de gardiaan, de huisoverste, van Monte Paulo voor dat een van de franciscanen een feestrede zal houden ter gelegenheid van de dag. Nu waren ook in die tijd de dominicaanse broeders veel geleerder dan de franciscanen en deze zijn dan ook niet bepaald gelukkig met deze opdracht, want ze zijn bang dat ze een povere indruk op de dominicanen zullen maken. De gardiaan besluit dan maar om Antonius in te zetten. Dat was immers een heel eenvoudige broeder die voornamelijk huishoudelijke arbeid deed. Van hem was een heel eenvoudige preek te verwachten die de franciscaanse nederigheid zou belichamen. En zo zou Antonius op zijn wijdingsdag een geleerde rede houden dat alle aanwezigen verbaast, boeit en ontroert. Dit is de ontdekking van Antonius door de wereld, een ontdekking van de man die de meest gevierde spreker van zijn tijdperk zal worden.
Wat volgt is een lange reis dat hem op verschillende plekken zal brengen en waaruit verschillende legendes en verhalen ontstaan. Allereerst krijgt Antonius de opdracht om in Noord-Italië het christelijke geloof te gaan preken. Deze preken dienden niet uitsluitend om de mensen te informeren over het geloof of om een steuntje in de rug te geven, maar klagen ook sociale misstanden en de afwijkende geloofsovertuigingen van groepen als de Waldenzen en de gnostische Katharen aan. Antonius wint veel mensen voor zijn zaak, maar maakt ook veel vijanden en vaak wil niemand naar hem luisteren. Dergelijke ervaringen leiden tot een flink aantal volksverhalen. Een heel charmant volksverhaal dat over hem is ontstaan, is dat van de preek tegen de vissen. Aangekomen in Rimini, waar veel mensen wonen die de nieuwe geloofsvormen aanhangen, wil hij bij hen gaan preken, maar dit wordt hem verhinderd. Ook de mensen die naar hem willen komen luisteren worden weggestuurd. Dus spreekt hij maar tegen de vissen. En als hij dan eenmaal over het water begint te preken, dan ziet men de kopjes van de vissen boven komen die zich rangschikken naar grootte en ijverig luisteren. Waarschijnlijk is dit een aanpassing van het bekende verhaal over Franciscus van Assisi die tegen vogels spreekt. Een ander verhaal gaat over de knielende ezel. Antonius spreekt vaak over de eucharistie waarin veel van de aanhangers van de nieuwe geloofsvormen niet geloven. Zo heeft hij op een gegeven momenten een dispuut met een man die erg twijfelt aan de reële aanwezigheid van Jezus in de geconsacreerde hostie. Met die man gaat hij een weddenschap aan. De man heeft een ezel die al enkele dagen niet gegeten heeft. De man zal de ezel een voerbak voorhouden. Antonius op zijn beurt houdt de ezel de geconsacreerde hostie voor. De ezel wordt vrij gelaten te reageren. Het diertje is verwonderd, kijkt naar Antonius en kijkt naar zijn meester en knielt dan voor de hostie neer.
Twee jaar lang is Antonius door Italië getrokken. Tijdens die twee jaar vervult hij niet alleen de taak van rondtrekkende prediker, maar ook die van leraar en overste op verschillende franciscaans niveaus.
Antonius preekt tegen de vissen door Arnold Arnold Böcklin (1892)
Antonius door Friedrich Pacher (1477)
In 1224 krijgt hij de nieuwe missie om naar Frankrijk te gaan. De katharen zijn in Frankrijk immers veel actiever dan in Noord-Italië. Van 1224 tot 1227 zal hij rondtrekken in Zuid – Frankrijk en neemt daarbij opnieuw ook allerlei administratieve en leidinggevende taken op zich. In 1226, sterft Franciscus van Assisi. Er was respect ontstaan tussen de ordestichter en zijn volgeling. Er bestaat nog een briefje dat Franciscus aan Antonius schreef en dat zo luidt:
“Broeder Antonius, mijn bisschop,
broeder Franciscus wenst u heil.
Ik keur het goed
dat u de heilige theologie aan de broeders onderwijst,
als u maar bij dit onderricht
de geest van heilig gebed en toewijding aan God niet uitblust,
zoals in de regel staat. Vaarwel”
Vanaf 1227 keert Antonius naar Italië terug en begint ook daar opnieuw als predikant rond te trekken. Vanaf 1228 vestigt hij zich daarbij officieel in Padua. Antonius zijn gezondheid begint het nu meer en meer te begeven door het jarenlang rondtrekken in een tijd zonder openbaar vervoer, treinen of auto’s en het continu te veel werken. Hij krijgt een hartprobleem of mogelijk diabetes. Hij heeft hierdoor waterzucht ontwikkeld waardoor hij zeer dik is geworden. Hij loopt moeilijk en is moe. Desondanks zal hij in 1231 zich laten verleiden om elke dag van de veertigdagentijd in Padua een preek te houden. Als hij met Pasen daarmee klaar is, beseft hij dat hij het laatste restje energie dat nog in hem was, heeft opgebruikt. Na Pasen trekt hij zich terug in de kluizenarij van Camposampiero. Op het terrein van de kluizenarij bouwt men voor hem in een notenboom een boomhut. Daarin trekt hij zich gedurende de dag terug om zijn resterende krachten te sparen, om te bidden en te reflecteren. Op vrijdag 13 juni 1231 geeft zijn lichaam het op. Voor de maaltijd stort hij in elkaar. Mogelijk heeft hij een beroerte gekregen. Aan zijn broeders vraagt hij om te mogen overlijden in het klooster van Padua dat hem na al die jaren na aan het hart ligt. En zo begint Antonius aan zijn laatste reis. De mooiste jaren van Antonius’ zijn leven waren op reis en het is dan ook passend dat Antonius op reis zal sterven. Hij haalt zijn doel niet en sterft onderweg in het huis van de broeders bij het clarissenklooster van Arcella.
Een jaar later al is Antonius heiligverklaard en begint de omvorming van de figuur van de geleerde prediker en kloosterling naar de wonderdoener en terugvinder van verloren voorwerpen. Antonius zal al heel snel een van de populairste heiligen van de katholieke kerk worden. De grote waarde van Antonius als redenaar en theoloog raakt daarbij een beetje ondergesneeuwd.
En dat is jammer. Om zijn buitengewone redenaarstalent had Franciscus hem immers teder en plagend “mijn bisschop”genoemd, verwijzend naar het feit dat prediking de kerntaak van bisschoppen is. Om zijn geweldige kennis van de schrift, dat hij verwerkte in zijn preken en zijn theologie, werd hij bij leven ook door paus Gregorius IX, ooit kardinaal Ugolino, als “ark van het verbond”en “schrijn van de heilige schrift”aangesproken. Toen dezelfde paus Gregorius Antonius na diens dood heiligverklaarde betitelde hij hem ook als “doctor optime”of uitstekende leraar.
Pas eeuwen later zou Antonius herontdekt worden als theoloog. Hij liet namelijk een boek met preken na dat in de eerste helft van de twintigste eeuw opnieuw bestudeerd werd. Het boek maakte zo’n indruk op paus Pius XII dat deze besloot om Antonius in 1946 tot kerkleraar uit te roepen met de titel van “doctor evangelicus”(evangelisch doctor). In zijn begeleidende brief “Exulta, Lusitania felix” (Luister, gelukkig Portugal), verdedigt hij deze beslissing als volgt:
“Als iemand de “Preken” van Antonius zorgvuldig bestudeert, zal hij een zeer deskundige op het gebied van heilige werken, een uitmuntend theoloog in de studie van dogma’s, tevens een vooraanstaand leraar en meester in ascetische en mystieke zaken ontdekken. Dit alles, als een ware schat aan goddelijke taal, kan niet weinig hulp bieden, vooral aan evangeliepredikers, en ze vormen een zeer rijke schat waaruit met name religieuze redenaars overvloedig de geldigste argumenten kunnen putten om de waarheid te verdedigen, dwalingen en ketterijen te weerleggen en de zielen van verloren mensen op het rechte pad te brengen. En aangezien Antonius zeer vaak getuigenissen en zinnen uit het evangelie gebruikte, lijkt hij terecht en verdient de naam “doctor evangelicus” waardig.”