Interview met Theo Moorman

Je tussen de mensen begeven en laten raken

De herdenking van ‘800 jaar stigmata’ is aanleiding voor een interviewserie met broeders over de vraag: ”Wat heeft uw leven getekend?” In dit nummer vertelt Theo Moorman over zijn leven, waarin zijn werk in de zorg hem het meest geraakt heeft.

Tijdens die bijeenkomsten spraken broeders over de keuzes in hun leven, waarom ze franciscaan waren geworden, over wat hun boeide en wat hun teleurgesteld had

Wat mij het meest geboeid heeft in het leven is dat ik ruim acht jaar in Maastricht in een groot verpleeghuis midden in de stad, in contact mocht komen met zieke mensen, ook van de psychiatrische afdeling. Het contact met deze mensen heeft mij zeer geboeid. Daarnaast heeft de tijd na mijn werk in het ziekenhuis als pastor mij zeer geboeid, toen ik twaalf jaar coördinator ouderenzorg was van ons franciscanen. De andere periodes in mijn leven zijn ook fijn geweest, maar die twee periodes hebben mij het meest getekend.

Coördinator ouderenzorg

In die laatste functie bezocht ik alle broeders. Ik nam daar de tijd voor. Er gebeurde van alles en soms was ik ook minder welkom, maar ik vond dat een heel boeiende tijd. Ik bezocht niet alleen de broeders, of een gardiaan of een communiteit, maar ik heb toen ook gezorgd voor een aantal bijeenkomsten waarvoor ik enkele broeders uit verschillende huizen uitnodigde, waarin ze spraken over de keuzes in hun leven, zoals de keuze om franciscaan te worden, over wat hun boeide en wat hun teleurgesteld had. Op het eind spraken ze dan een soort geloofsbelijdenis uit tegenover iedereen. Het ging om veertig medebroeders. De laatste twee keren heb ik zelfs een paar clarissen erbij kunnen betrekken, vanuit Megen en vanuit De Bron in Nijmegen. Dat zijn dingen die mij zeer geboeid hebben en goed gedaan. Ik kon dan op vragen ingaan die ze mij voorlegden, bijvoorbeeld over het alleen zijn – over de problemen daarvan maar ook over het voordeel van alleen zijn, het positieve daarvan. Die veertig broeders waren al wat ouder allemaal, broeders op weg naar de ouderdom. Voor sommige broeders was het voor het eerst dat ze zo over hun leven spraken. Ik ben toen op veel plaatsen geweest: in Amsterdam, Leiden, Weert, Utrecht en hier in Alverna. Ik had zelf voor die plaatsen gekozen. Toen de clarissen erbij waren, heb ik de broeders naar hen toe laten komen.

Na mijn priesterwijding in Weert kwam ik op verzoek van de provinciaal in 1959 in Maastricht terecht in dat verpleeghuis met een psychiatrische afdeling. Mijn twintig klasgenoten kregen allemaal een benoeming, behalve ik. De provinciaal vroeg of ik iemand wilde vervangen in de OLV-kerk in Maastricht. Sinds die tijd werd ik gevraagd in het verpleeghuis de Calvariënberg, vlakbij het Vrijthof. Ik was daar assistent van een oudere medebroeder die rector was en ik heb mijn tijd besteed aan het bezoeken van de zieken daar. Ik heb dat met vreugde gedaan. Maastricht was een prettige stad.

Ik kom uit Noord-Limburg, Horst bij Venlo. Ik ben daar in 1933 geboren. Mijn vader en moeder, die getrouwd waren in 1931, hadden tien kinderen, vijf jongens en vijf meisjes. Ik was de tweede. De jongens zijn allemaal in het onderwijs terecht gekomen, de vijf zusjes alle vijf in de verpleging. Vijf van mijn broers en zussen zijn al overleden. Mijn vader kwam uit de Achterhoek en was in dienst bij het kasteel van Geijsteren. Hij had bosbouw gestudeerd en fietste weleens in Horst en Tienray. Daar woonden een aantal boerenmeisjes, onder wie mijn moeder. Mijn vader was negen jaar ouder dan mijn moeder. Ze zijn in 1931 getrouwd.

Oorlogskoorts

Ik heb in Horst de lagere school gevolgd en de oorlog meegemaakt. Iets van de oorlogskoorts heb ik in mijn leven meegedragen. Ik heb veel gezien en meegemaakt: een bombardement waarbij ook slachtoffers zijn gevallen, in zo’n kleine plaats als Horst, en een grote kerkbrand. Wij woonden op een terrein dat op granaatafstand van Overloon lag, waar we vaak bestookt werden met granaten. Ik zat veel in de kelder. Wat ik toen ook heb meegemaakt, is dat er nogal wat mensen opgepakt zijn die naar Duitsland werden afgevoerd. Sommigen zijn nooit meer teruggekomen. Als die SS-wagen door de straat reed, was ik altijd bang dat mijn vader meegenomen zou worden. Het grijpt me nog steeds aan als ik daarover hoor. Dat soort dingen zijn niet helemaal weg. Zeker met wat er nu gebeurt in Gaza en in Oekraïne komt dat weer boven.

De oorlog was bij ons in Horst afgelopen op 22 november 1944, dat wil zeggen dat de Duitsers toen foetsie waren. Maar daarna is er toch nog heel veel gebeurd. Elf kilometer verder ligt Venlo, dat pas een paar maanden later bevrijd werd. Bij ons waren Engelse en Schotse soldaten ingekwartierd in een gebouw vlakbij, ook zelfs in een deel van ons huis. Ik heb twee keer meegemaakt dat soldaten weggingen naar Venlo en niet meer terugkwamen. Ik heb me dat goed gerealiseerd toen. Ik was natuurlijk al elf. Ik draag nog veel herinneringen aan Horst met me mee en ben er nog regelmatig naar teruggegaan, ook als franciscaan.

De invloed van de oorlog is geweest dat ik in de zorg ging werken en dat heeft me ook gestimuleerd om daarin werkzaam te blijven. Na de periode in Maastricht werd ik gevraagd om pastorale theologie te gaan studeren aan de universiteit in Nijmegen. Pastorale theologie betekent dat je communicatie tot stand brengt, in de situatie waarin je bent. Ik heb zwaar  nagedacht over die vraag; ik zag er eigenlijk een beetje tegenop, ook omdat ik al wat ouder was. Ik heb het gedaan en er aanvankelijk ook wel wat moeite mee gehad.  Na anderhalf jaar werd mij gevraagd of ik naar Amerika wilde voor de klinische pastorale training.

Ik vond het een hele eer maar ik wilde heel graag blijven studeren in Nijmegen en daar mijn studie afmaken. Dat hebben ze toegestaan en toen zijn er anderen naartoe gegaan.

Tijdens mijn studie woonde ik in de Vermeerstraat en ik heb een uitgebreide stage gedaan in het Radboud Ziekenhuis. Ik ben er heel dankbaar voor dat ik zo heb kunnen studeren. We hadden een heel prettige begeleider. Ik had me voorgenomen om zo snel mogelijk klaar te zijn en dat lukte na vier jaar. In 1971 was ik de eerste van onze lichting.

Proefschrift

Ik mocht van de provinciaal zelf bepalen waar ik zou gaan werken. Ik  kon kiezen tussen  Haarlem en Utrecht. In Haarlem beviel het ziekenhuis mij wat minder. Toen ben ik heel snel in Utrecht terechtgekomen, in een heel nieuw ziekenhuis, in de wijk Overvecht. Ik werkte daar samen met een collega uit de protestantse kerk. Na tien jaar leek het me goed dat er iemand anders kwam en ik solliciteerde in Maastricht. Toen kreeg ik van de bisschop, monseigneur Gijssen, bericht dat hij erg blij was dat ik gesolliciteerd had in het Academisch Ziekenhuis. Dan zou ik in ieder geval de richtlijnen van het Vaticaan wat meer in de hand kunnen houden. Die werden daar toch eigenlijk niet altijd onderhouden wat betreft de morele regels bij het begin en bij het einde van het leven. Toen hij mij dat kenbaar maakte, heb ik me bedacht en hem zou laten weten dat ik dat nooit en te nimmer zou doen. Want ik voelde mij niet geroepen om als pastor in een ziekenhuis de hoogste toon aan te slaan en aan de dokters en verpleegkundigen te zeggen dat ze bepaalde dingen niet mochten doen.

Uiteindelijk ben ik in Utrecht gebleven en heb daar mijn proefschrift geschreven. Ik had de behoefte om me opnieuw te verdiepen in mijn werk en dat in mijn proefschrift naar voren te brengen. Mijn contact met de specialisten werd toen ook intenser. Ik werkte er in het weekend aan en ’s avonds op mijn kamer in het ziekenhuis. Ik kreeg veel medewerking van de directie. Een hoogleraar uit Amsterdam van de Lutherse kerk heeft mij heel goed begeleid. Daar was ik heel blij mee. Uiteindelijk heb ik in 1986 mijn academisch proefschrift afgerond. De ziekenhuiswereld is zeer  veranderd sindsdien, maar de inhoud van mijn proefschrift blijft overeind: er zijn heel veel mensen in een ziekenhuis die vragen hebben, er zijn er velen die klachten hebben en velen die lijden. In dat leed zoeken ze naar ruimte – en dat is precies het werk van de pastor. Dat blijft. Ik heb daar later ook inleidingen over gehouden. De laatste jaren is er helaas veel minder aandacht voor het werk  van pastores in ziekenhuizen en verpleeghuizen. Er is vaak zelfs geen bezinningsruimte.

De invloed van de oorlog is geweest dat ik in de zorg ging werken

Theo Moorman (r.) en medebroeder Huub Bremen aan de koffie in de huiskamer van de communiteit Alverna.

In hun leed zoeken mensen naar ruimte – dat is precies het werk van de pastor

De ‘Divina Commedia’ van Dante in het Engels
Foto: Sam Kelly (Flickr)

Belangstelling

Tegenwoordig wandel ik graag. Fietsen gaat niet zo goed meer, maar ik rijd nog wel auto. Verder lees ik nog steeds graag en veel en ik heb nog steeds veel belangstelling voor van alles. Ik ben zeer betrokken op het werk van Dante, de Divina Commedia. Ik praat daar ook graag over.  Verder verzorg ik af en toe een bezinning hier in huis, bijvoorbeeld over het Marcusevangelie.

Waar ik ook nogal wat tijd aan besteed heb, in het verlengde ook van de oorlog, is dat er in WOII  meer dan zes miljoen joden en andere groepen ter dood zijn gebracht. Daar moeten we bij stil blijven staan, net als bij de zes miljoen mensen die de laatste jaren in oorlogen omgebracht zijn: jonge mensen, ouderen, in Rusland, Oekraïne, in Afrika… Ik ben lid van het Auschwitz Comité. Daar lever ik ook bijdragen aan. Ik ben een keer onder leiding van het  Auschwitz Comité twee weken in Polen geweest, in Auschwitz-Birkenau, Majdanek en Sobibor. Er waren een vijftigtal joden bij en een rabbijn. Ik heb toen de mogelijkheid gekregen om samen met de rabbijn op essentiële plaatsen samen wat woorden uit te spreken en ons gezamenlijk te realiseren wat daar gebeurd is en wat wij mensen daar vernietigd hebben. Dat heeft me veel gedaan. Het is heel erg aangrijpend. Je wordt er echt stil van. Het is niet voor te stellen en ik heb er na afloop slapeloze nachten van gehad toen. Er waren mensen in het gezelschap die heel veel familieleden verloren waren. Graag zou ik eens naar het Holocaust Namenmonument in Amsterdam gaan. Naderhand heb ik veel over dat bezoek en alle ervaringen gesproken bij mijn medebroeders.

Al twintig jaar ging ik vanuit Utrecht iedere maand naar Friesland om met een paar franciscanen bijeen te komen, om te praten en voor een gebedsdienst. Nu daar van de franciscanen alleen nog Henk van der Zee en Herman Gaarman zijn, heb ik me aangesloten bij het franciscaanse leerhuis in Burgum, waar we als groep met zo’n twintig, dertig franciscaanse mensen vier keer per jaar bij elkaar komen. Daar heb ik ook twee keer een inleiding mogen verzorgen, over de Divina Commedia en over Auschwitz. Daar ga ik graag naartoe met de auto, in mijn eentje. Er zijn twee gepensioneerde hoogleraren uit Groningen bij, een aantal sociaal werkers en een aantal pastores. Dat is altijd inspirerend.

Franciscus

Het is een bewuste keuze van mij geweest om franciscaan te worden. In Horst was ik misdienaar in de kerk. Dat was een heel andere tijd dan nu natuurlijk. Toen ik van de lagere school af kwam, heb ik gekozen om naar het gymnasium in Venray te gaan. Dat was geen sinecure, want de laatste jaren van de lagere school heb ik vanwege de oorlog veel minder les gehad. We kregen bijvoorbeeld ook geen Frans. Het heeft me heel veel moeite gekost om er in Venray een beetje bovenop te komen. We hadden ook toelatingsexamen moeten doen en dat had ik niet zo best gedaan. Mijn medestudenten uit Holland hadden in de oorlog op school minder gemist en zij hadden al Frans gehad. Ik wilde het heel graag en ik had het naar mijn zin op het internaat. Ik heb er hard moeten werken, ik heb ervoor moeten vechten, maar ik heb het met plezier gedaan. Ik heb in mijn leven een aantal dingen waar ik niet voor weggelegd was, toch met veel genoegen gedaan, zoals een universitaire studie volgen en een academisch proefschrift schrijven.

De franciscanen in Venray zaten in de buurt van Horst. Ik ging daar met mijn klasgenoten naar het internaat. In september kwamen we en in december gingen we naar huis. Ik ben er met plezier geweest. Na mijn eindexamen in 1952 wilde ik graag franciscaan worden. We zijn in dat jaar met een twintigtal ingetreden in Stoutenburg, uit Venray, Megen en Katwijk. En twintig traden  in in Hoogcruts. In totaal waren het er 42 die intraden. Van Venray ben ik de enige die overgebleven is. Er zijn er een aantal overleden en er zijn er een aantal uitgetreden. Ik heb in mijn leven niet zoveel pretenties gehad om grote reizen te maken of aan feestelijkheden mee te doen. Ik vind het wonderlijk om me te realiseren dat ik dit jaar 65 jaar priester-franciscaan ben, en op 7 september 72 jaar franciscaan.

Na de jaren zestig ben ik me echt gaan verdiepen in de franciscaanse spiritualiteit. Daarvoor las ik ook af en toe wel iets. Ik heb de Regel van Franciscus en heel zijn begin toen veel meer in me opgenomen. Ik heb nu een hele plank met de boeken van Franciscus. De kern van de franciscaanse spiritualiteit is voor mij dat je op de allereerste plaats met de Schrift, de Bijbel, bezig blijft. Dagelijks. Dat probeer ik ook echt. En dat je daarin blijft zoeken waarin je afhankelijkheid van God de Schepper beleefd kan worden. Ik heb zolang ik franciscaan ben dagelijks gebeden. Wij baden vroeger toen we in opleiding waren het hele Psalterium in een week. Het brevier heb ik nog. Hier bidden we ’s morgens de lauden en ’s avonds de vespers. Ik ga daar altijd naartoe. Toen ik in Utrecht alleen woonde was dat natuurlijk anders. Ik heb toen altijd gebeden maar beperkte me wel daarin. Er zijn een aantal psalmen die me zeer aanspreken, zoals 61, 66, en 8.

Franciscus zelf betekent voor mij Licht en Duister: hij was in de gelegenheid om van een heel breed leven, vanuit een wereldse wereld waarvan hij genoten heeft, zich te versmallen tot iets wat met medemensen te maken had. Het bestond erin dat hij zich niet boven de mensen plaatste, maar zich tussen hen begaf en zich liet raken. Franciscus dankt zijn bekering aan zijn ontmoeting met de melaatse, waardoor het bittere in hem veranderde in zoetheid. Zoals ik als stelling opnam in mijn proefschrift: ‘In de bekering van Franciscus van Assisi tot God en de medemens neemt de ontmoeting met een melaatse een centrale plaats in. Franciscus leert God kennen doordat hij in de melaatse zijn medemens leert kennen; de melaatse is de gever en hij de ontvanger.’

Marie-Claire Willemsen


Een kortere versie van dit interview verscheen in het magazine Minderbroeders Franciscanen,
2024, editie 3.

Gerelateerde nieuwsberichten