Franciscus is ervan overtuigd dat de parabel van de goede herder een voortreffelijke handleiding kan zijn voor het goed functioneren van zijn broeders. De schapen, allen die aan de zorg van de herder zijn toevertrouwd, kunnen onder zijn hoede rustig weiden; hij houdt heel de omgeving in de gaten, waarschuwt wanneer er onraad dreigt en weerstaat, als dat nodig is, alle kwade machten en alle naderend onheil. Bovendien is het zijn taak de kudde bij elkaar te houden; er mag geen schaap verloren raken.
Dat leiderschap kan zich manifesteren in de onderlinge zorg van broeders en zusters voor elkaar, maar het betreft ook de aandacht van de broeders voor allen voor wie zij zijn aangesteld. De broeders zullen door de wereld gaan en daar hun beste krachten inzetten om heilzaam te zijn voor hen die deze aarde met elkaar delen. Herder-zijn, hoeden, heeft immers de opdracht in zich om te beschermen, te bewaren en te bewaken.
Blijkbaar vraagt dat ook veel van de Goede Herder, want hij heeft het lijden aan het kruis doorstaan om zijn schapen te redden. De hoeder van de kudde komt er, zo te horen, nooit zonder kleerscheuren vanaf; het kan hem veel energie en pijn kosten. En het is lang niet altijd dankbaar werk. Pas als de schapen de rauwe werkelijkheid van het bewaken en bewaren in het dagelijks leven hebben ervaren, zal aanhankelijkheid en vertrouwen ontstaan. Dan pas voelen de schapen en de goede herder zich echt gelukkig. Houd die Goede Herder dus voor ogen; dan kun je anderen hoeden en behoeden!
Ben van Bronkhorst ofm
Dit artikel verscheen eerder in het magazine Minderbroeders Franciscanen, nr. 2, 2023.