Kasteel Stoutenburg

VOLG JE HART

Interview met Guy Dilweg

Guy Dilweg is op 7 september 60 jaar franciscaan. Hij vertelt over zijn franciscaanse leven met vele omzwervingen, werkzaamheden en ontmoetingen, waarin Milieuproject Stoutenburg de hoofdrol speelt.

Franciscus brengt de Allerhoogste voor mij heel dichtbij

“Met die eenvoud van het franciscaanse was ik heel gelukkig”

Guy vertelt dat hij geboren is in 1944 in Eefde, gemeente Lochem, maar opgegroeid in Amsterdam. Omdat zijn vader snel uit zijn leven verdwenen was, werd hij ondergebracht bij een oom en tante aan de Prinsengracht. “Dat heeft een onuitwisbare indruk op me gemaakt. Ik vond het zo’n mooie stad. Die indrukken en dat vaderloze hebben me gevormd. Ik heb alles zelf kunnen uitproberen. En door die tijd van de naoorlogse armoede weet ik dat je met zo weinig toe kunt. Dat is ook heel belangrijk voor mijn franciscaanse levensstijl.”

Na 1,5 jaar in het sanatorium kon hij op z’n elfde weer bij zijn moeder terecht. Net als twee vriendjes wilde hij na de lagere school naar de franciscanen in Venray. “Ik heb op mijn gevoel gekoerst. In mijn franciscaanse bestaan heb ik er vaak helemaal niet bij stilgestaan dat je moest vragen of iets wel kon. Dat is ook mijn raad aan de jonge broeders: volg je hart. Vertrouw je intuïtie en doe wat jij vindt dat er gedaan moet worden. Als het goed is, gaat het groeien. Als het niet goed is, is het niet erg. Het leven is een experiment. Ik heb altijd samen met enthousiaste mensen dingen opgepakt. Die anderen kwamen vanzelf. Iedere broeder heeft zijn eigen pad bij de franciscanen – we vormen een stelletje ‘vriendelijke anarchisten’. Ik heb altijd ruimte gevoeld en het vertrouwen van mijn medebroeders.”

Guy deed in Venray gymnasium bèta. “Ik ben van het exacte. Ik zit nog altijd met snoertjes en fietsen te klungelen. Op het gymnasium twijfelde ik eerst of ik wel franciscaan wilde worden. Ik ben ingetreden op mijn 18e, in 1962. Het noviciaat zat toen in het provincialaat in Weert. Ik ging met mijn medebroeders filosofie en theologie studeren. Tijdens die studie, in de tijd van het Tweede Vaticaanse Concilie, werd mij duidelijk dat ik geen priester wilde worden. Ik wilde mij niet binden aan het kerkelijk bedrijf. Tegelijk ontdekte ik dat Franciscus eigenlijk een broederschap had gesticht, geen priesterorde. We sloten ons na  opheffing van de eigen opleidingen aan bij de Katholieke Theologische School Utrecht (KTHU). We verhuisden naar De Bilt, waar we met een heel stel jonge franciscanen in een paar eengezinswoningen naast elkaar gingen wonen. Een kleine communiteit waarin je zelf verantwoordelijk was voor het (religieuze) samenleven. Dat heeft mij heel erg gevormd, dat kleine, dat samen bidden aan tafel, het persoonlijke, de eenvoud. Met die eenvoud van het franciscaanse was ik heel gelukkig.”

WITTEBROODSPERIODE

“Omdat ik geen priester werd, kon ik gaan studeren: politicologie aan de VU. Omdat alle franciscaanse plekken in Amsterdam vol zaten, werden we ondergebracht bij de broeders van Huijbergen in Amstelveen. Maar na een tijdje werden we weggestuurd, zoals wel vaker is gebeurd in mijn leven. Het heeft me iedere keer dichter bij mijn bestemming gebracht. Doordat de oude vorm wegviel, kon ik dingen doen die ik graag wilde doen. Met medebroeder Piet Bots, die economie studeerde aan de VU, ben ik toen op zoek gegaan naar een nieuw onderkomen. We kwamen terecht in een studentenhuis van de jezuïeten aan de Vondelstraat, waar we na een tijdje ook weer werden weggestuurd. Na opnieuw een hele ronde langs alle kloosters en pastorieën in Amsterdam, kwamen we uit in een benedenwoninkje in de Indische buurt, een achterbuurt, in de Atjehstraat. Daar heb ik mijn wittebroodsperiode als franciscaan beleefd. De orde was ons min of meer kwijt en zelf wilden we ook ons eigen geld verdienen. Op ons brommertje gingen we naar de VU.”

“Ondertussen verzamelden zich rond ons huis allemaal loslopende religieuzen die ook op zoek waren naar iets anders. Dat was rond 1972. We hadden alleen onze studieboeken en een bed op de grond. Hutjemutje konden er heel wat mensen blijven slapen. We kochten de goedkoopste koffie, het goedkoopste vlees, blinde vinken, zes voor 2 gulden. Ik werkte voor het blaadje van de franciscanen, Variant, waar ik wat mee verdiende. Verder hadden Piet en ik allebei een studiebeursje, voor de huur en voor eenvoudig eten. De deur kon niet op slot en de buurt hield een beetje in de gaten wie er binnen kwamen. Douchen deden we in het badhuis. Eens in het jaar gaven we een feestje als we 100 gulden gespaard hadden. Er kwamen allemaal mensen op ons af die het interessant en leuk vonden wat wij deden. We deelden de pot. Het was echt helemaal naar mijn hart, superfranciscaans.”

BEVLOGENHEID

“Ik heb na Amsterdam elf jaar in Leiden gewoond, in een gemeenschap opgezet door medebroeder Kees van Vliet en eigenlijk bedoeld voor studenten. Daar woonden ook vrouwen, wat ik veel leuker vond dan alleen met broeders. Voor Variant reed ik op mijn goedkope Jawa-motor naar ons provincialaat in Utrecht. Als ‘missieredacteur’ ben ik in India geweest, een geweldige ervaring. Ik heb het gecombineerd met een studieverblijf in Bangalore om materiaal te verzamelen voor mijn doctoraalscriptie over botsende waardesystemen. Na mijn afstuderen ben ik bij Pax Christi beland, als algemeen secretaris. Ik had ervaring met de voettochten. In de zestiger en zeventiger jaren konden leerlingen van de hoogste klassen van de middelbare school een paar dagen samen optrekken in het Brabantse land om te discussiëren over politieke en andere onderwerpen. Ik merkte dat ik een zekere bevlogenheid kreeg. De ideeën over het vormgeven van de samenleving trokken me. Het was een dynamische tijd.”

Guy vertelt dat er nog iets was wat heel belangrijk was voor zijn franciscaanse ontwikkeling: schrijven. “Toen ik terugkwam uit India, kwam Ids Jorna met het verzoek een boekje over Franciscus te schrijven. Dat werd ‘Levend evangelie’. Ik heb toen voor het eerst heel veel over Franciscus gelezen. Ik wijdde ieder hoofdstukje aan een apart aspect van hem. Dat heeft mij sterk met hem verbonden en ik ben toen heel dicht tegen Franciscus aangekropen. We hebben samen naar de sterren liggen kijken en ‘hartengesprekken’ gevoerd.”

Van 1978 tot 1983 werkte Guy bij Pax Christi, de tijd van de grote kernwapendemonstraties. ”Pax Christi had en heeft een heel breed pakket aan onderwerpen: dienstweigeren, ontwikkelingshulp, mensenrechten, Oost-Westcontacten, Zuid-Afrika, het Midden-Oosten, al die brandhaarden. Ik vond dat machtig interessant en heb er heel veel van geleerd, maar wat me uiteindelijk opbrak, was dat ik daar namens een organisatie zat en niet namens mezelf. Het was sterk politiek werk. Jan ter Laak, mijn opvolger, wás gewoon Pax Christi. Ik ben dat nooit geweest.“

Het boekje ‘Over liefde’ is te bestellen via de

webshop van de Franciscaanse Beweging 

MILIEUPROJECT STOUTENBURG

Guy werd gevraagd voor het Franciscaans Jongerenwerk. “Dat was ook voor mij ontzettend vormend. Ik mocht een partner zoeken en dat werd mijn medebroeder Louis Poot, een heel bijzonder en authentiek mens. De broeders die nog in het Koetshuis op Stoutenburg woonden, verhuisden naar het kasteel om plek te maken voor ons werk met jongvolwassenen. Het was een prachtige tijd. In mijn sabbatjaar vlak daarvoor had ik echt feeling voor het religieuze opgedaan bij Karlfried Graf von Durckheim in Todtmoos Rütte (red: Baden-Württemberg). Daar gaven ze Initiatische Therapie’: het geïnitieerd worden in de religieuze kant van je bestaan – alles wat je doet, is ingang tot jouw innerlijk. We deden aan zwaardvechten, sprookjes uitbeelden, tekenen, kleien, lichaamswerk en eindeloos wandelen. Louis en ik hebben het jongerenwerk vanaf het begin heel breed opgezet, met allerlei verschillende werkvormen om op het spoor te komen van eigen spiritualiteit: sacred dance, geleide meditatie, bibliodrama, natuurervaringen. Het paste bij de manier waarop ik franciscaan geworden was.”

“Toen ik na Leiden weg moest uit de Mozescommuniteit in Amsterdam omdat het noviciaat werd, ben ik uiteindelijk in leefgemeenschap ‘De Tuimelgeus’ terechtgekomen. Dat was wel even een overgang, van Amsterdam naar Rotterdam. Maar de Maas en die prachtige bibliotheek hebben mij gered. Naast het jongerenwerk deed ik tien jaar lang het Franciscaans Maandblad, ook met veel plezier. Het was een blad met activiteiten, onderzoek, interviews, reportages. Nu is het meer een bezinnend blad. Ik had er een breed magazine van willen maken, maar dat is niet doorgegaan.”

“Doordat in het Koetshuis vaak dezelfde mensen kwamen, begon het idee te groeien of die prachtige manier waarop we daar spiritualiteit vormgaven, vierden, mediteerden, gesprekken voerden, aten, zongen, door het bos wandelden, of dat niet iets zou zijn voor een gemeenschap. Het bestuur wilde de communiteit van de broeders op Stoutenburg gaan opheffen. Zouden we een alternatief daarvoor durven aanbieden? Die nieuwe vorm van gemeenschapsleven is na een jaar van voorbereiding doorgegaan. Op 3 oktober 1990 kregen we van het bestuur het groene licht. Kippenvel. We hebben tegen alle klippen op een prachtig project kunnen ontwikkelen waar heel veel mensen inspiratie hebben kunnen opdoen. Het ging om een manier van leven, verbonden met de natuur, met de wortels van het bestaan, met Franciscus. Het was een broederlijke bezinning. Toen heb ik ontdekt: dit is niet van mij, dit is van Franciscus. Het had een zekere eeuwigheidswaarde. Er is een onderstroom die je overal kunt bespeuren en die ook op Stoutenburg aanwezig was. Voor mij heeft die een naam: Franciscus.”

“Stoutenburg was ook een opvangadres voor vluchtelingen. Ze konden een maand meewerken: lekker de tuin in, poetsen, koken! Al die vluchtelingen leefden daar van op. Het was altijd leerzaam: als je een vluchteling binnenhaalt, haal je een engel én een stukje onbekende wereld binnen. Er kwamen ook heel veel andere mensen langs. Een Duitse jongen met een rugzakje. Een oud nonnetje met een koffertje dat was weggestuurd uit haar klooster. De mensen trokken regelmatig weer verder na een tijdje. Het kon allemaal omdat we een open gemeenschap waren. Er was ruimte voor, ook letterlijk. Kamers genoeg.”

“AFHANKELIJK VAN DE GOEDHEID EN LIEFDE VAN MENSEN”

“Er werd regelmatig van buitenaf gezegd dat we meer geld moesten gaan vragen. Maar wij wilden afhankelijk zijn van de goedheid en de liefde van mensen. En die kwam. Heel wat mensen – veel religieuzen – wilden ons als donateur ondersteunen. We hebben vaak echt omhoog gezeten. Voortdurend komen er dan toch weer engelen op je weg als je maar durft te hongeren. De honger roept het brood op. Een beetje rare uitdrukking, maar zo heb ik het echt ervaren. Na 27 jaar prachtige dingen beleven, is het niet gelukt om daar te blijven. We huurden uiteindelijk Stoutenburg van het Utrechts Landschap. Zij konden geen veren plukken van zo’n gemeenschapje van armoedzaaiers. Uiteindelijk hebben we het hoofd in de schoot moeten leggen. Dat was bitter, maar we hebben dat uiteindelijk echt aanvaard. Ik denk dat we zo’n twee jaar hebben uitgekeken naar een alternatief voor ons project, in oude kloosters, in Deventer, en waar niet al.”

“Uiteindelijk zouden we met de club naar het klooster van Agatha gaan. Toen ik ontdekte dat dat nog jaren kon gaan duren, ben ik afgehaakt. Ik dacht over de bejaardencommuniteit van de franciscanen in Voorhout, maar ik wilde liever de ervaringen en de waarden van Stoutenburg laten voortleven. Uiteindelijk was het een grote zoektocht door Nederland om een plek te vinden: de voormalige ‘Kleine Aarde’, kloosters, pastorieën, woonboerderijen. Toen we werden geattendeerd op dit huis in Kattenbroek dat te koop stond, was het binnen twee weken geregeld. We zijn met ons tweeën overgebleven, Cocky van Leeuwen en ik. Het is heel bijzonder dat de orde geld gestoken heeft in dit huis om ons de kans te geven dat leven van Stoutenburg op een kleinere schaal in een nieuwbouwwijk vorm te geven. Corona heeft veel van onze activiteiten stilgelegd. Maar er is nog steeds een clubje van Stoutenburg om ons heen, zo’n tachtig mensen. Het is bescheiden. Ik doe mee met de Groene Kerken, ik maak liturgieboekjes voor het Brandpunt (red: Oecumenische Geloofsgemeenschap) en bij de Xaverius (red: Sint Franciscus Xaveriuskerk) ben ik lector geworden omdat ik toch af en toe achter de microfoon wil staan.” Hij lacht. “Spreekbeurten werden te belastend voor mijn hart, dan word ik te enthousiast. Cocky zet zich met name in voor twee grote tuinen. Eén bij de Xaverius en een bij de Heyligenberg. Het contact met de aarde maakt haar gelukkig.”

“Ik had gedacht tijd en inspiratie te hebben om tekstjes te blijven schrijven. Maar daarvoor had ik toch het leven als op Stoutenburg nodig. Als ik iets nodig had voor een meditatie en niks kon vinden, schreef ik zelf maar een tekstje uit het hart. Hier gebeuren weer andere dingen, maar Stoutenburg is voorbij. Ik heb een reden nodig om te schrijven, zodat ik weer wat moet opdiepen uit mijn bestaan. Ik vind het leuk dat ik een blog mag schrijven voor de Franciscaanse Beweging, over duurzaamheid. Daarin zoek ik ook naar een geschikte grondhouding.”

LIEFDEVOLLE BLIK

“Wat ik heel belangrijk ben gaan vinden is het kijken met de liefdevolle blik, beschouwende blik. Als je met een liefdevolle blik kunt kijken naar iemand aan wie je je ergert, openbaart hij de liefde van God voor jou. Als lector bid ik ook in de Voorbede: ‘Laat onze zachtheid bestaan. En laten we het goede blijven denken en doen.’ Het gaat erom liefdevol te zijn, met een zachte blik, zachte ogen. Die verbinden je. Het gaat om een contemplatieve en meditatieve houding.”

“De naam van Franciscus ligt mij eerder vóór op de lippen dan die van Jezus. Ik heb een grote bewondering voor Jezus, maar hij is me nooit vertrouwd geworden. Ik ben nooit van hem gaan houden. Wat ik prachtig vind, is dat je in Jezus ziet dat God de mens zo bedoeld heeft. Hij heeft voor de mens een weg geopend waardoor Franciscus diep geraakt is: de liefde van de Allerhoogste; hij heeft zich daarin gegraven, gedronken en gejubeld… Wat ik ook zo mooi vind: Franciscus is echt een man die al doende zijn ervaringen en inzichten opdoet. Ervaren is voor hem primair. Dat klopt helemaal met hoe ik zelf in elkaar zit. Ik ben geboren om te dóén.“

“Het gaat erom aangesloten te blijven op de Bron, de Allerhoogste. Franciscus brengt die voor mij heel dichtbij. Hem vind ik dan makkelijker te benaderen, ook al kom ik nooit helemaal bij zijn radicaliteit: ik waan mij in zijn straling. En daardoor word ik ook een beetje een warmer mens. Op die manier geef je de franciscaanse waarden, dat vuur, door. Dan worden mensen warm van je. En dat kun je ook op je oude dag. Ik zie dat mijn broeders ook doen. In hun onderlinge dienstbaarheid, in hun eenvoud, in hun bereidheid altijd nog even een misje te doen, of een biecht te horen of voor een medebroeder te mantelzorgen.” Hij lacht. “Het zijn zulke schatten! Het is echt mijn naaste familie, mijn eerste liefde. De broederschap, ik en Franciscus, het hoort allemaal zo bij elkaar.”

Marie-Claire Willemsen

Gerelateerde nieuwsberichten