Pastor Mattie Jeukens:

Het gaat om het delen van lief en leed

De herdenking van ‘800 jaar stigmata’ is aanleiding voor een interviewserie met broeders over de vraag: ”Wat heeft uw leven getekend?” In dit interview Mattie Jeukens die pastor is in de O.L.V. van Lourdeskerk in Maastricht. Een wezenlijk thema in zijn leven is het contact met mensen.

Overal waar ik kom, doe ik de deur dicht

“Als oudste van drie jongens ben ik in 1954 geboren tegenover de kerk van het Zuid-Limburgse Oirsbeek. Mijn ouders hadden daar een boerderij. Ik heb me altijd afgevraagd: waarom wil ik in die kerk? Ik ben pas heel laat ingetreden. Als kind wilde ik missionaris worden. Ik kwam terecht op de kostschool bij de paters van Mill Hill bij Haelen. Na de schakelklas ging ik naar het gymnasium op hun internaat in Tilburg, de Rooi Pannen. Dat bood precies de bedding die ik nodig had: structuur en twee, drie uur studeren per dag. Dat heeft mij gevormd. De paters deden ook suggesties voor boeken en voor films. Er was weinig, maar voor mij was dat prima. Als je het hebt over ‘getekend door het leven’: overal waar ik kom, doe ik de deur dicht. Zo werd na onze vijfde klas het internaat gesloten.

Daarna wilde ik theologie gaan studeren in Nijmegen. Ik wilde ruiken aan de wereld en alles proeven. Ik heb tien jaar in een studentenhuis met theologiestudenten gewoond, van wie ik als laatste overbleef. Ik heb ook nog een tijdje filosofie gestudeerd. Door stress werd ik ziek. Het liep niet allemaal goed. Zo kwam ik in aanraking met zenmeditatie. Met veel moeite ben ik afgestudeerd en heb ik nog een pastorale opleiding gedaan, maar ik wist echt niet wat ik wilde.”

Opnieuw opengegaan

“In de abdij van Zundert waar ik heen ging, heb ik heel intens zen beoefend. In een dertigdaags traject ben ik in gesprekken met abt Jeroen Witkam toen opnieuw opengegaan. Daar heeft zen mij bij geholpen. Zen is eigenlijk luisteren: laat komen wat komt. Ik weet niet precies wát het is, maar het is wel fijn. Als kind was ik onbevangen en in die studentenwereld heb ik me toch altijd ook een buitenstaander gevoeld, ondanks alle contacten die ik had. Dat studentenhuis was een geborgen plek, maar ik zocht altijd wel de onrust op, zoals bij studentenvereniging Diogenes, daar zaten we soms tot vier uur ’s nachts. Daarom duurde die studie zo lang.” Hij lacht. “Ik zocht geborgenheid én het weidse. Ik vond al die mensen altijd wel heel mooi, maar voor mijn gevoel maakte ik er niet echt deel van uit. Pas later kreeg ik meer vrienden en heb ik gereisd, onder andere naar Italië, en allerlei leuke dingen beleefd.

Piet Kragtwijk, franciscaan, heb ik geholpen met het opbouwen van meditatiecentrum Temenos. Die zenmeditatie bracht me bij het aardse, dicht bij mijn lichaam en ademhaling. Toen begon dat religieuze terug te komen, het bidden kwam terug. Ik was wel de binding blijven houden met de studentenkerk. Ik stuurde de franciscaanse wervingenbroeder een mooie brief: ‘Ik ben op zoek naar eenheid van bidden, wonen en werken.’ Niet omdat ik het noviciaat in wilde, maar omdat ik wilde kijken hoe ik dat kon samenbrengen.

Ik sloot me toen aan bij een paar franciscaanse broeders in een huis in de Jodenbreestraat, bij de Mozes en Aäronkerk in Amsterdam. Ik zou daar iets doen bij het zwerverscafeetje, gastheer zijn in de kerk, wat werkzaamheden in huis doen en helpen met allerlei activiteiten. Maar hun manier van leven ging mij niet ver genoeg. Ik vond het een beetje een luxe leventje, terwijl ik er echt voor wilde gaan! Toen ben ik trappist geworden in de abdij van Echt. De trappisten kende ik van dichtbij. Uiteindelijk heb ik het maar drie maanden volgehouden. Ik miste daar de mensen, de buitenwereld. Dat is wel een thema. Ik ben teruggegaan naar de ‘Mozes’ waar ik weer drie maanden onderdak heb gekregen. In Utrecht ging ik naar de bezinning op vrijdagmiddag bij een kleine franciscaanse communiteit. Ik wilde terug naar het basispastoraat en ben de theologie-opleiding pastoraat gaan doen aan de Utrechtse theologische faculteit. Het was me opeens duidelijk dat ik aan het werk moest.

Eerst heb ik drie maanden stage gelopen in het Jeugdhuis van Bewaring in Haarlem. Dat heeft veel indruk gemaakt en het heeft mij echt gevormd. In een kleinschalig opvangcentrum in de Utrechtse volkse Betonbuurt werd ik een van de drie vaste bewoners, naast drie tijdelijke. Iedereen liep daar binnen, ook oud-bewoners die koffie kwamen drinken en zo. Heel gemoedelijk, heerlijk. Niks moest, niks hoefde. Er gebeurde van alles. Het was een prima tijd. De grote overgang voor mij was niet naar Amsterdam maar naar Utrecht: daar kwam ik in een wereld van gewone mensen, mensen met kinderwagens, gezinnen. In de Jodenbreestraat waren het allemaal studenten, yuppen, snelle jongens en meisjes.”

Diocesaan priester

“Toen wist ik dat ik priester wilde worden. Ik heb me aangemeld bij het Ariënsconvict. Ik wilde aan de slag! Ik heb een jaar lang parochiestage gelopen in Hoograven, Tolsteeg en Lunetten. Die stage is mij goed bevallen, met de vanzelfsprekende ontmoeting met allerlei mensen. Ik was thuis in die parochie en ik voelde me op mijn plek daar. Toen kreeg ik een benoeming in Linschoten-Montfoort, bij Vic de Bruijn, die als bijnaam ‘Rooie Pastoor’ had. 3 december 1988 werd ik daar voor het aartsbisdom priester gewijd. Daar waren wel opvallend veel franciscanen. Ik ben diocesaan priester geworden. Ik had geen betere pastoor kunnen hebben dan Vic de Bruijn. Hij was een beetje onconventioneel. Uiteindelijk heb ik zes jaar in Montfoort gezeten. Toen Vic wegging, werd ik zelf pastoor. Op vrijdagmiddag ging ik nog altijd naar de bezinningsgroep in Utrecht, vlakbij het opvangcentrum. Ik voerde individuele begeleidingsgesprekken met de franciscaan Gerard Vergouwen, die mijn supervisor was geweest op de KTU Utrecht. Na de bezinning bleef ik altijd eten. Zo heb ik de band met de franciscanen behouden.

Het bisdom wilde mij overplaatsen naar een parochie bij Arnhem, maar toen kwam de theologie van het maatschappelijk handelen weer om de hoek kijken die ik had gestudeerd: ik wilde toch wel iets radicaals. En ik wilde niet ingezet worden voor een bepaald soort katholieke kerk die geen afstand doet van de macht van het geld, van het instituut. Ik geloof veel meer in Franciscus, juist vanwege het niets hebben. En van de broederschap, de gemeenschap, de broederschap met mensen. De allerlaatste stap was dat ik terug moest naar Franciscus. Die is wel heel erg dicht bij mij. Je wordt niet franciscaan vanwege de broederschap maar om Franciscus, om wat hij wil: de broederschap en armoede, niets hebben – afhankelijk durven zijn van anderen. Afhankelijk durven zijn is natuurlijk het allermoeilijkste. Ik vind het een politieke keuze.

Toen zei ik: nu is het tijd geworden om terug te gaan naar Franciscus. Ik heb gewerkt, ik heb bewezen dat ik zelf mijn broek kan ophouden. Ik kreeg de bevestiging van mensen dat ze blij met me waren. En ik was er wel aan toe. Na de intense tijd in Montfoort kwam een noviciaatsjaar goed uit. Ik begon aan mijn noviciaat in Eindhoven in ’93. Ik werd 40 en moest weer opnieuw beginnen en alles vragen. Het jaar erop kwam ik in Brussel terecht, in september ’94. Dat was een boeiend jaar – het is het jaar van mijn leven geweest. Ik ben toen onder Afrikaanse vluchtelingen gaan werken, wat enorm intens was, met al die mensen en gesprekken.

Daarna kwam ik in ’97 in het Heerlense buurtschap Vrank terecht, precies wat ik wilde: pastor zijn, een communiteit om me heen, gebedsleven, vrijheid… In het begin deed ik ook nog een beetje vluchtelingenwerk. Toen Huub Latten [medebroeder, red.] wegging als pastoor, mocht ik daar pastoor worden. Dat ben ik drie, vier jaar geweest. Dat was mooi. Daar liep alles door elkaar heen, pastoraal werk, allerlei dingen opzetten. De kerk vol met lampionnen, tijdens Sint Maarten. Of vol met Palmpasenstokken. Met die gezinnen konden we toen nog van alles doen, wat gigantisch leuk was. Dat leefde toen nog allemaal, Kerstvieringen, gezinsvieringen.

Toen werd ik in 2001 gevraagd om weer naar Brussel te gaan, met Theo van Adrichem, voor de vorming van de medebroeders. Maar de vluchtelingen waren weg en het vormingshuis waar ik terechtkwam vond ik te besloten. Ik kwam in conflict met mezelf. Ik kreeg last van spanningen en ik vond er niet goed mijn draai. Ik miste de mensen rondom het huis. We zaten daar veel te geïsoleerd en ik zei tegen de provinciaal dat ik er weg wilde. Om allerlei redenen is het huis na drie jaar opgeheven. Mijn vijftigste verjaardag, in 2004, heb ik daar nog gevierd en de wandelaars van mijn voettochten uitgenodigd. Heel veel mensen bleven toen slapen in dat klooster, dat was geweldig. Maar dat werd dus ook weer na mij gesloten.”

Wandeltochten

“Ik ben in dat eerste jaar in Brussel begonnen met die voettochten. Daar werd om gevraagd vanuit de Franciskaanse Samenwerking, door Ids Jorna. Het eerste jaar, in 1995, was ik begeleider van de franciscaanse voettocht in het Rietidal. Er waren wat mensen teleurgesteld omdat we over asfalt liepen. Zij wilden over bospaadjes en wandelpaden lopen. Toen hebben ze mij het jaar erop geholpen met het uitzetten daarvan, de tocht van Narni naar Assisi. Dat was het begin, en het werd een gigantisch succes. Er waren wachtlijsten met mensen die mee wilden.

De Franciskaanse Samenwerking ging door met die Rietitochten. Ik ging zelf die wandeltochten doen. Wij reden de hele nacht door en dan waren we er!” Hij lacht. “Dan was je moe en sliep je ook meteen de eerste nacht op zo’n matje. We stonden dan om 5 uur op. Het is een heel mooie tijd geworden en daar komen ook de frescoreizen uit voort die ik begeleid. Ik heb ook wandeltochten begeleid rond Vézelay in Frankrijk, en in Italië van Florence naar Assisi, van Bologna naar Florence, de Via Degli Dei, ‘godenweg’. Als reactie van de kerk kwam daarop de Via Mater Dei, de ‘Weg van de Moeder Gods’. Naast de godenweg dus, langs allerlei Mariabedevaartsoorden. Dat was schitterend. Tot corona kwam.

In 2004 wilde ik graag terug naar het basispastoraat, naar mensen – en ik wilde naar Limburg. Tot mijn veertigste was ik weg geweest uit Limburg. Ik had ondertussen ontdekt dat de taal van het geloof de taal van het dialect is. En de taal van de reflectie is Nederlands!” Hij lacht. “Daarin begin ik te filosoferen, moeilijk te denken en te praten. Het een staat voor het gevoel, het ander voor de ratio. Ik bood me toen aan bij het bisdom. De vicaris van het bisdom zei: “Misschien is een mooie plek voor jou wel Maastricht. Dat is een volksbuurt, en ik heb jou gezien in de Vrank, dat zou wel wat kunnen zijn voor jou.” Tegelijkertijd zei iemand van de VPW [red.: Vereniging Pastoraal Werkers] ook: “Mattie, ik weet een leuke plek voor jou, het Wittevrouwenveld in Maastricht.” Van twee heel verschillende kanten kwam hetzelfde idee. Toen ik hier kwam kijken was de pastor helemaal blij.

Lief en leed

“Op mijn verjaardag, 29 juni, zat ik hier twintig jaar. De kerk zat vol! Ik heb ook mijn 60e verjaardag hier gevierd met een volle kerk. Ik had geen betere plek kunnen krijgen dan deze. Het is heel snel gegaan. Die 20 jaar hier zijn omgevlogen. Nu is het hier ook wel aan het veranderen. Ik had het geluk dat de tunnel gebouwd werd. Dat tunnelbouwbedrijf moest met de crisis de tunnel af krijgen, en toen zijn ze van twee kanten gaan bouwen. Ze kwamen in het midden uit, waar precies onze kerk ligt. Als er maar iets te vieren was van die tunnel dan was de kerk erbij. De tunnelbouwers waren blij dat de buurt en wij erbij betrokken waren. We hebben een geweldige tijd gehad. Toen kwam de koning op bezoek. Dat is wereldnieuws geweest: de protestantse koning op bezoek in een katholieke kerk.” Hij lacht. “Het was heel leuk, ik had een persoonlijk onderonsje met hem. En in 2014 of ’15 hadden we de boomplantdag… Dat waren echt schitterende dingen. Met Wim Kok, de gouverneur, de burgemeester en de ex-burgemeester. Daar ben ik wel trots op. Het was een jaar voor Koks dood. Hij was goed ingelezen, hij wist precies wat er speelde. Hij had ook veel belangstelling.

En nu zit ik hier nog. Maar nu wordt het allemaal minder in het parochieleven. De kerk is voor mij wel een heel dankbare plek geweest. Een veilige plek om van onzekere dorpsjongen, ik zou bijna zeggen, wereldburger te worden. Een verlegen jongen van een dorp die uiteindelijk toch probeert van dat grote dorp, die wereld, te houden. Dat is de kracht van een volksbuurt, een dorp: gewoon meeleven met elkaar, delen van lief en leed. Dat is het allervoornaamste. Meer hoeft er niet. Meer hoeft de kerk ook niet te doen.”

Loven en danken

“Toen we net gearriveerd waren in Brussel kwam ‘nine eleven’. Toen werd alles uiteindelijk anders: we waren onze onschuld kwijt, de onbevangenheid – maar ook dat ongebreidelde kapitalisme. Mijn religieus zijn heeft ook iets te maken met anti-kapitalisme. Ik ben heel blij met dat boek van Paul Moses, ‘Franciscus van Assisi ontmoet de sultan’. Voor het eerst is er aandacht voor de Slag bij Collestrada waar Franciscus ontdekt dat in de gewone wereld een mensenleven niet telt: degenen die geen losgeld betaald konden krijgen werden vermoord. Zij die dat wel konden krijgen werden handelswaar. Dat is voor mij het hele geheim van de franciscaanse spiritualiteit. Het is bijna materialiteit. Een mens telt. En het geld maakt dat kapot. Daar zitten nog altijd mijn radicale opvattingen. Het gaat om heel essentiële dingen: de verwoestende werking van het kapitaal, die ongebreidelde groei die ook de natuur kapotmaakt, die groei waar geen rem op zit. Wij zijn begrensd – en daar zit voor mij de angel: dat kun je niet veranderen, je kunt alleen maar zelf kleine stappen zetten. Franciscaan worden is zo’n kleine stap voor mij.

We hebben hier een discussiegroep met mannen en daar lachen we ontzettend veel, ook om onszelf. Ik ben in coronatijd met de psalmen begonnen, in de vertaling van Gerard Swüste. Hij heeft geprobeerd niet religieus de psalmen te vertalen. Karel Eykman heeft met zijn wijsheid 150 gedichten bij die psalmen geschreven. In een bijeenkomst met die groep parafraseer ik de psalmen, lees een gedicht en laat een tekening zien. Ik ben nu bij psalm 146. De essentie van de psalmen volgens mij is loven en danken. Dat is ook franciscaans. In dat loven en danken zit vaak een aanklacht, een schuld en een smeekbede. Maar het gaat erom dat je probeert te loven en te danken.”


Dit interview verscheen eerder, in ingekorte vorm, in het magazine Minderbroeders Franciscanen, 2024, editie 6. Voor meer interviews in de rubriek ‘Onderstroom”, zie: Interviews met broeders

De taal van het geloof is het dialect. Nederlands is de taal van de reflectie

Gerelateerde nieuwsberichten