Ik heb vijf fantastische jaren gehad

Interview met broeder Lars Frendel over internationaal noviciaatshuis Killarney

Broeder Lars Frendel heeft namens de Nederlandse provincie ruim vijf jaar in het Ierse Killarney gewoond. Daar werd in 2017 gestart met een internationaal noviciaatshuis, samen met Groot-Brittannië, Ierland en Duitsland. In Stadsklooster San Damiano in Den Bosch vertelt hij over zijn tijd in Killarney en over hoe hij terechtkwam bij de Nederlandse minderbroeders.

Killarney is een heel inspirerende omgeving

“Toen ik naar Killarney ging, was het noviciaat nog niet van start gegaan. Ik woonde met onder anderen toenmalig provinciaal Rob Hoogenboom in de Derkinderenstraat in Amsterdam, na enige jaren in de Jodenbreestraat. Een jaar daarvoor had ik meteen ‘ja’ gezegd op de vraag of ik representant van de Nederlandse provincie wilde zijn. Het was een project van de custodie van Groot-Brittannië en de provincies van Ierland, Nederland en Duitsland. Ik zou daar voor álle novicen zitten, niet alleen voor de Nederlandse. Er kwamen uiteindelijk ook novicen uit Litouwen, Canada, Oostenrijk en Zwitserland. Volgend jaar komt ook de Franse provincie erbij. Vroeger was er in Nederland en Duitsland zelf zo’n vormingscentrum. In Killarney komen er inleiders en docenten uit verschillende landen. Het niveau is echt heel hoog. De novicemeester is een Engelsman, Antony Jukes, de vroegere rector van het Franciscan Study Centre in Canterbury. Killarney is een heel inspirerende omgeving.”

Vind je het jammer dat je terug bent?

“Ik heb vijf fantastische jaren gehad. Maar ik ben nu 75 en ik wilde graag hier nog iets doen. Ik ben vanaf het prille begin bij dit project betrokken geweest [red: in Stadsklooster San Damiano], met Rob Hoogenboom, Theo van Adrichem en Hans van Bemmel: de commissie die een nieuwe locatie zou zoeken voor de jongeren. Toen ik in Ierland zat, ben ik vaak in Nederland en ook hier geweest. Tegen Theo van Adrichem had ik gezegd: als ik terugkom, gaat mijn voorkeur uit naar Den Bosch. In Amsterdam heb ik al twaalf jaar gewoond. Ik houd heel veel van Amsterdam en mijn oude parochie in Amsterdam-Oost met heel veel Surinamers en Antillianen was fantastisch, maar die periode ligt echt achter me. Toen ik 65 werd, ging ik officieel met pensioen. Ik ben doorgegaan omdat mijn collega ziek werd. Ik vond het heel triest om de mensen te verlaten, maar eigenlijk niet de taken.

Zo’n gevoel heb ik eigenlijk ook over Killarney nu. Het is zó fijn geweest. Er waren daar wel een paar dingen waar ik even aan moest wennen. Zo was ik ook vicaris van de novicemeester, maar dat heeft in feite weinig betekend. En ik moest ook erg wennen aan de katholieke kerk van Ierland. Want Amsterdam-Oost en Killarney liggen wat dat betreft wel heel ver uit elkaar. Ierland verandert nu snel, maar in Zuidwest-Ierland op het platteland is de kerk nog traditioneel en devotioneel. Er zijn iedere dag heel veel missen en na mijn eerste uur in Killarney heb ik meer biechten gehoord dan die twaalf jaar in Amsterdam-Oost! Den Bosch zit tussen Amsterdam en Ierland in.

Killarney werd uitgekozen als vormingscentrum omdat het een Engelssprekende omgeving is en het een geschikt huis heeft. Het ging er vooral ook om of er een goede verbinding was met een kerk die geen parochie was. De franciscanen zitten al sinds 1200 in Ierland en in Killarney sinds de 15e eeuw. Vanaf begin 1800 werden ze uiteindelijk officieel toegestaan. Toen zijn het klooster en de kloosterkerk gebouwd. De franciscanen hebben een heel traumatische historie met de onderdrukking door de Engelsen. Maar ze worden heel erg gewaardeerd in de stad.”

Kerk van Killarney

Lisleibane, West-Ierland

Feest van St. Anthony, kerk Killarney

Ik ben niet alleen enthousiast, maar ook onder de indruk

Hoe ziet het traject van een novice er uit?

“Dat verschilt een beetje per land. In Ierland word je eerst aspirant, dan guest in een klooster. Daarna word je postulant in een communiteit, tussen een half jaar en een jaar. Als je wordt ‘goedgekeurd’ word je doorgestuurd naar het noviciaat. Dat begint met de inkleding; dan krijg je de pij. Zo’n noviciaatsjaar duurt 1 jaar en 1 dag. Daarna doen de novicen hun eerste, tijdelijke geloften, de kloostergeloften, voor drie jaar. En dan gaan de novicen verder door met bijvoorbeeld een priesterstudie.”

Hoe zit het met de inhoudelijke verschillen tussen de provincies?

“De novicen uit Nederland die als postulant in Megen of Amsterdam hebben gewoond, moeten even wennen aan de stijl in Ierland. Het noviciaatshuis moet werken volgens de internationale regels vanuit Rome. Het is dus een officieel programma vanuit de curie in Rome, maar Antony en ik hebben nagedacht over de verschillende inleiders. Het is zeer verrijkend als die komen. Ik ben niet alleen enthousiast, maar ook onder de indruk. Dat heeft te maken met Antony’s kwaliteiten, zijn kennis en netwerk en de goeie ideeën vanuit het franciscaanse centrum in Rome. De novicen moeten een jaar hebben met de liturgie, bidden, biechten, met geestelijke begeleiding en contact met de novicemeester. Ik vind het zelf in de kerk heel belangrijk dat ik als priester weet hoe het hoort. Daarna kan ik dat loslaten en improviseren en de mensen mij of de liturgie laten beїnvloeden. De zeventien novicen in die jaren hebben allemaal volop meegedaan, ondanks hun verschillende achtergrond. De novicen uit Nederland, onder anderen Benedetto uit Megen en Steven uit Amsterdam, zeggen dat ze een fantastische tijd hebben gehad.

In ons klooster zaten de novicen, zes tot acht Ierse broeders, een Engelse en Duitse broeder en ik. In de afgelopen jaren zijn er twee kapittels geweest en dan verandert de samenstelling van de Ierse broeders. Met name Antony en ik zijn er lang geweest. De afspraken waren niet zo duidelijk. Nu is er niemand uit Nederland of Duitsland, wat echt jammer is. Het provincialaat heeft wel geprobeerd om iemand te vinden, maar iedereen is natuurlijk gebonden. Zoals het nu is, hebben ze drie novicen en een student uit Hongarije. Een gedeelte van het internationale aspect is weggevallen.”

Cursussen, huishoudelijk werk, retraites en kluizenarij-ervaring

Hoe ziet het vaste noviciaatsprogramma eruit?

“In een jaar zijn er zo’n 25 cursussen. Er komen leraren van her en der, in het algemeen franciscanen, maar ook zusters. Het gaat om franciscaanse spiritualiteit en geschiedenis, liturgie, Bijbel, bidden, meditatie, kerkgeschiedenis. Ik mocht een heel leuke cursus geven van wat je allemaal tegenkomt in een communiteit. Dan hoorde ik ook hoe het in de andere provincies en kloosters ging. Het is een indrukwekkend programma. Belangrijk is dat de novicen leren over het dagelijkse, wekelijkse en maandelijkse ritme van het huis. Ze doen ook veel huishoudelijk werk. De novicen kunnen in het zuidwesten, het mooiste gebied van Ierland, op vrije dagen wandelen en bergen beklimmen. Ze doen ook dingen als retraites en ze hebben een kluizenarij-ervaring van twee weken, waarin alles in stilte gebeurt. Ze zijn om beurten een week ‘Maria’ en ‘Martha’. Wie Maria is hoeft echt NIETS te doen. Alleen bidden, en mediteren. De Martha’s moeten alles doen: eten koken, boodschappen doen, afwassen, schoonmaken. De laatste jaren gebeurde dat in een huis op een eiland voor de kust. Iedereen is daar echt enthousiast over.

Mijn eigen noviciaat was in Amsterdam, met veel maatschappelijk werk, zoals in een zwerverscafé voor daklozen. Mijn noviciaatsjaar in 1986 was met Fer van der Reijken samen. Daarna hadden we een post-noviciaatsjaar in Megen, waar veel meer een ouderwets kloosterleven was. Het had eigenlijk andersom moeten zijn.”

Hoe kwam je bij de Nederlandse minderbroeders terecht?

“Toen mijn Deense vader en Zweedse moeder gescheiden zijn (ik was 8), is mijn moeder met mij en mijn broer vanuit Kopenhagen naar Stockholm verhuisd. Ik ben daar naar de universiteit gegaan, ik ging in militaire dienst en ik had relaties. Ik heb samengewoond, ook in zogenaamde ‘grootfamilies’, dat is Zweeds voor communes. In militaire dienst was ik radar-observateur in Lapland, met twintig soldaten in een radarstation op een berg. Dat was ook communiteitsleven – wat ik heel prettig vond.

Voordat ik intrad, heb ik zo’n twaalf jaar gewerkt als bibliothecaris in Stockholm. In die tijd heb ik verschillende manieren van wonen en samenwonen uitgeprobeerd. Het samenwonen in een groep  is eigenlijk DE reden dat ik ben ingetreden. Daarna kwam het religieuze aspect erbij. Ik ben in verschillende kloosters in Zweden en Europa geweest en uiteindelijk kwam ik bij de Nederlandse franciscanen in Zweden terecht.

In de jaren 60 en 70 zijn daar heel veel immigranten uit Zuid-Europa naartoe gekomen en in de jaren 70 en 80 veel mensen uit Latijns-Amerika. Zweden was toen heel open en solidair met die mensen, nu niet meer zo helaas. Ik heb altijd iets gehad met buitenlanders dus ik had heel veel vrienden uit Latijns-Amerika. Door die katholieke vrienden ben ik bij de katholieke kerk terechtgekomen, waar ik me meteen thuis voelde.

Ik wilde een contemplatieve monnik worden. In 1979 zei de novicenmeester in een trappistenabdij in Ierland: “Ik vind wel dat u een roeping heeft om kloosterling te worden, maar niet contemplatief. Ik zou u aanraden bijvoorbeeld de franciscanen in België of Nederland bezoeken, die zijn moderner dan hier.” Toen ik in Zweden de franciscanen opzocht, bleken zij uit Nederland te komen! Dat waren onder anderen Marcel Taverne, Henrik Roelvink en Bengt Wehlin. Vanaf de jaren 60 was daar een communiteit. In Oslo heb ik ook vier jaar gewoond. Het franciscaanse leven groeit in beide landen, maar de priesters komen nu vooral uit Polen.”

Drie stapjes

Er zijn drie stapjes in mijn religieuze leven waarin ik gestimuleerd werd door anderen. Een goeie vriend van mij zaaide een zaadje toen hij vond dat ik gedoopt moest worden. Als kind was ik nooit gedoopt, in de lutherse kerk. Na het bezoek bij de franciscanen in Zweden wilde ik echt franciscaan worden. Een paar maanden later gaf Henrik Roelvink me toen een duwtje in de rug. Het laatste stapje was priester worden. Ik was ervan overtuigd dat ik dat niet wilde. Er was een hoge drempel, want ik sta niet heel graag op de eerste rij. Het is niks voor mij om tegen mensen te zeggen hoe ze zich moeten gedragen. Maar toen ik als lekenbroeder werkte bij die vluchtelingen in Zweden, kwamen er vaak vragen of ik een kind kon dopen, een stel wilde trouwen, de biecht af wilde nemen of de mis kon komen doen. Omdat ik iets voor die mensen wilde betekenen, vond ik dat ik ook priester moest worden. Ik heb op het priesterseminarie in Stockholm en Uppsala de eerste drie jaar gedaan en toen drie jaar in Rome. Dat was ook heel bijzonder, in een zeer internationaal milieu, wonend in een Iers-franciscaans klooster en studerend met 36 studenten uit 24 verschillende landen. Dat was echt smullen. En Rome is fantastisch. Ik houd heel veel van Italië. Ik heb ook mijn vakken gevolgd in het Italiaans.”

Wat voor opleiding had je eerst gedaan?

“Aan de universiteit heb ik geschiedenis gestudeerd. Ik ben geschiedenisfreak. Mijn taak in de humanistische Nationale Bibliotheek was het om buitenlandse boeken in te kopen. Weer internationaal. Hier in Den Bosch vind ik het heerlijk om archivaris te zijn. Dat is puur geschiedenis, van overleden medebroeders en van huizen die gesloten zijn.

Toen ik naar de franciscanen in Zweden verhuisde, was ik 38. Ik was al wel een paar keer in Nederland geweest. Ik begon in Tilburg vijf maanden als postulant. Daarna heb ik tijdens het noviciaat echt Amsterdam leren kennen, een prachtige, internationale stad. Na het post-noviciaat in Megen ging ik terug naar Zweden waar ik drie jaar met vluchtelingen heb gewerkt in naam van Caritas, de hulporganisatie van het Bisdom Stockholm. Daarna begon ik dus mijn priesterstudie. In Rome mocht ik naar de paus, om hem Deense les te geven voor als hij op het St. Pietersplein groepen uit Scandinavië toesprak. In Zweden ontving ik mijn diaken- en priesterwijding. Toen ben ik pastoor geworden. Maar uiteindelijk is de communiteit opgeheven en toen werd ik gevraagd om naar Oslo gaan. Daar was ik vier jaar gardiaan en een jaar vicaris-generaal van het bisdom, tot de Nederlandse broeders vertrokken uit de communiteit.

Toen ging ik in Amsterdam-Oost werken waar mijn collega, de pastoor, een jongere broer van Savio Nederstigt was, Leo. Dat is een van mijn beste vrienden geworden. Hij is helaas een paar jaar geleden  overleden. Ik heb echt heel veel van hem geleerd. We hadden een prachtige gemeenschap daar met veel vrijwilligers. Daar heb ik fijne herinneringen aan. Op de een of andere manier is alles wat ik heb meegemaakt in mijn leven, altijd goed geweest. Tot nu toe is me van alles bespaard gebleven.”

Stadsklooster San Damiano

Stadsklooster San Damiano, ‘s-Hertogenbosch 

Franciscus is wel héél bijzonder

Hoe vind je het hier nu in Den Bosch?

“Ik voel me prima hier in huis. Ik merk wel aan mijn energie dat ik ouder aan het worden ben. Ik hoef niet zoveel dingen meer mee te maken. Ik vind het fijn om in deze zeer levendige gemeenschap te mogen wonen. Er gebeurt echt van alles en nog wat, ook vanwege het provincialaat. Theo van Adrichem vroeg me een paar jaar geleden of ik het archief wilde doen, toen Ton Peters hier langzamerhand ging stoppen. Ik heb ja gezegd, ook met de gedachte dat het eigenlijk actief geschiedenismateriaal is. Er zijn dozen vol met materiaal van overleden broeders en ook heel veel bronnen. Een grote meerderheid van het archief van de kloosters en het oude provincialaat ligt in Het Utrechts Archief. Dat wordt daar digitaal geїnventariseerd. Ik maak hier vast al een selectie. Het is ideaal dat ik op 20 meter afstand woon van mijn werkkamer.”

Hoe sta jij tegenover de franciscaanse spiritualiteit?

“De franciscaanse spiritualiteit – Franciscus als persoon en de franciscaanse manier van leven – was niet op de voorgrond toen ik intrad. DE grote reden was dat ik wilde gaan samenwonen met katholieken. Ik kreeg bij de franciscanen een thuisgevoel. Het had met de sfeer in huis te maken. Dat zeggen andere broeders ook: waar ter wereld je in een franciscaans huis komt, je voelt je er altijd thuis. Langzamerhand, als franciscaan, is die spiritualiteit bij mij heel erg gegroeid, vaak met een gevoel van: dat was toch een goeie keuze die ik heb gemaakt, want wat ik hier hoor komt precies op de juiste plek. Dat werd gezaaid in de grond die er al was. Nu vind ik het prachtig. Ik zie Franciscus heel duidelijk als een navolger van Jezus. En ik zou ook graag zo iemand willen zijn, wetend dat ik niet in de voetstappen van Franciscus zelf kan stappen, want hij is wel héél bijzonder. Ik heb veel met Jezus, en met Maria. Ik heb heel veel met Antonius van Padua. Ik heb een paar heel bijzondere ervaringen met Antonius gehad, allebei in Italië toevallig. Toen ik hem om hulp vroeg, werd ik meteen gehoord. Dus ik houd heel veel van Franciscus, maar hij is niet de enige. Ik houd van de franciscaanse familie. En Clara, fantastisch. En dit huis is hier zo gemixt: we hebben de clarissen, met Clara, we hebben Michel en Marianne, met vooral Elisabeth, de heilige van de seculiere orde. En Franciscus natuurlijk, en Antonius, aanwezig in de kerk.”

Marie-Claire Willemsen

Gerelateerde nieuwsberichten