Minderbroeders franciscanen op de kaart van de Lage Landen aan de Zee

Deel V

Het is niet de eerste keer sinds 1217, dat de franciscaanse kaart van de Lage Landen opnieuw getekend gaat worden.

Daarbij ging en gaat het niet alleen om territoriale grenzen: kerkelijke en wereldlijke ontwikkelingen bepaalden de oorzaken. En tot de gevolgen behoorde het moeten wennen aan broeders met een andere vòòrgeschiedenis en de karaktertrekken die van een andere vòòrgeschiedenis het gevolg waren. Of de wonden, te likken na conflicten rond de scheiding.

Wijsheid was het dus, als broeders zich wilden verdiepen in elkanders vòòrgeschiedenis. En die wijsheid wensen we in Noordelijk Nederland en Vlaamstalig België elkaar toe, zeker aan degenen die in de nabije toekomst aan ons samengaan betrokken zijn.

Daarbij kan helpen, dat deze beide Minderbroedersprovincies hun geschiedenis op schrift gebracht zagen. Voor de Vlamingen geschiedde dit in het jubileumboek dat Dirk Laureys bij het 150-jarig jubileum in 1992 schreef[i]. Voor Nederland mocht ik zelf schrijven[ii], waarbij veel wijsheid werd opgedaan bij de bezoeken die ik samen met Leo Goossens aan Sint Truiden bracht: hij voor de boeken met oude prentjes, ik voor de bibliografische cartotheek. Archangelus Houbaert was daar een goede gastheer.

[i] Dirk Laureys, De Mindere Broeders van Franciscus 1842-1992. 150 jaar Minderbroeders in Vlaanderen, Leuven (i.s.m. KADOC) 1992.

[ii] J.A de Kok ofm, Acht eeuwen Minderbroeders in Nederland. Een oriëntatie. Hilversum (Verloren) 2007, 20082.

Br. Jan de Kok ofm

Minderbroedersklooster Megen
(© Willem Quist ofs)

Naar de recente verhoudingen

Na de intocht van de Franse Revolutionairen, wisten de drie nederlandstalige provinciaals wat ze te wachten stond: verdrijving van de broeders uit al hun kloosters.

Het gaf hen aanleiding, elkaar op te zoeken en een plan te ontwerpen. Dat plan bleef als zodanig niet bewaard, maar is uit feitelijke praktijkgegevens goeddeels te reconstrueren; hoe ook nà verdrijving nieuwe ‘waarnemende’ (vicaris-!) bestuurders te kiezen zijn, hoe de individuele broeders zich na uitdrijving hebben te gedragen, vormen van broederlijk samenkomen te organiseren enz. enz., en hoe de (vicaris-)provinciaals met de verdreven broeders zouden blijven communiceren.

Dat soms een burger het klooster opkocht, waarna broeders daar – althans voorzover op dat moment aanwezig – in lekenkleding mochten wonen, was eigenlijk uitstel van executie, ook omdat koning Willem I de kloosterbepalingen van kracht liet en nu ook op Megen toepaste.

Geen nieuwe leden dus, behalve in de Mosana, vanuit haar vestiging op staties. Daar woonden vanaf 1806 de opeenvolgende vicaris-provinciaals, daar werden nieuwe kandidaten aangenomen en – na de sluiting van Megen – naar het buitenland gestuurd voor hun opleiding. En vandaaruit werd vicaris-provinciaal Petrus Jacobs initiatiefnemer en vervolgens massieve ondersteuner voor het in 1833 heropende Mosanaklooster te Sint Truiden.

Jacobus Vergauwen moest het in Tielt met minder steun doen. De 1796 afgesproken structuren waren daar (recent) bezweken, maar als oudste van de tien overgebleven broeders van de Vlaamse provincie achtte hij zich gerechtigd, het oude habijt weer aan te nemen en novicen in te kleden.

Ook de broeders van het Brabantinaklooster Weert kregen plannen, maar van die provincie was al vanaf 1823 geen structuur meer te bekennen, en met vier zèèr oude leden achtte men zich niet sterk genoeg voor een herbegin …

Zou Sint Truiden kunnen helpen? Formeel hadden ze daar en bij Petrus Jacobs niets te zoeken, maar evengoed wist die een oplossing: het was in 1782 en daarna altijd de bedoeling geweest Brabantina en Mosana te herenigen, dus … (1836). Een en ander werd zo ook door Rome erkend.

Maar …! Veel te Sint Truiden nieuw ingetredenen koesterden een bijna-romantisch Recollectenideaal. Daar paste de verantwoordelijkheid voor staties/parochies niet goed bij. Terwijl Belgische Kerk èn Staat liefst een zuiver-Belgische provincie wilden. Waartoe het in 1842 ook kwam.

Voor het Noorden was het toen een geluk, dat Willem II alles anders wou doen dan zijn vader, en het verbod nieuwe kandidaten aan te nemen in 1841 opgeheven had. Waarna men nog heel wat te stellen had, voor – ook met hulp van de visitator Bernardinus van Loo uit België – men de voorwaarden voor een volwaardig provinciebestuur vervuld had: o.a. de aanwezigheid van vier kloosters (1844 herbevolking van het sinds 1828 leegstaande Venray en 1853 nieuwe stichting te Maastricht).

Eén van de vele Belgische problemen (Tielt dacht 1842 anders over recollectie dan Sint Truiden bijvoorbeeld) manifesteerde zich pas goed in de 20e eeuw. In Sint Truiden waren van de tussen 1833 en 1842 aangenomen 73 novicen er 31 afkomstig uit Vlaamstalig België en slechts 5 uit Wallonië (plus 4 uit Duitsland). Tielt was exclusief Vlaams. En die numerieke verhouding is nadien min of meer gebleven.

Een emancipatieprobleem, maar dan omgekeerd aan dat in de Belgische staat als geheel? In 1932 komt het tot een eigen Waalse provincie, met toen 120 broeders, een zesde van het totaal. Brussel hield nederzettingen uit beide provincies.

Br. Simone Bennenbroek ofm
Bidprentjesarchief.nl)

Tenslotte

De broeders in ‘de Lage Landen’ staan voor een nieuw begin, dat zich overigens niet beperkt tot een nieuwe provincie-indeling.

Alleen al het in betekenis afnemen, mogelijk zelfs verdwijnen van de territoriale parochie, en daarmee de ondergrond voor de gegroeide piramidale kerkstructuur, met daartegenover de opkomst van nu èchte (!) lekenbewegingen – die in diverse buitenlanden verder is gevorderd dan in onze streken – vraagt van ons om een hernieuwde plaatsbepaling.

Het opstellen van een mission-statement lijkt daar de moderne vorm van. Kan de Nederlandse provinciaal Simon Bennenbroek ons daar bij helpen?

Honderd jaar geleden had hij, en ook zijn Vlaamse collega, te maken met een grote omslag: ‘Recollecten worden missionair’[1]. Hij was niet de veroorzaker, maar had wel de daaruit volgende ingrijpende wisselingen, soms bijna van het ene uiterste in het andere, te managen.

Bij dat alles wilde hij nadrukkelijk niet franciscaan maar minderbroeder genoemd worden en zijn. En hij verlangde dat ook van alle medebroeders. Vandaaruit was het voor hem een soort wapenspreuk: ‘Non sibi soli vivere, sed aliis proficere, vult Dei zelo ductus’. Zo schreef hij dat zelf, zoals toen gebruikelijk in het Latijn.

Dus: niet alleen voor zichzelf leven, maar ànderen tot zegen zijn – dàt wil wie zich door de ijver van en voor God geleid weet!

Vandaaruit is te bezien, wat wij doen of laten.

Jan de Kok ofm

[1] De Kok, p. 314 vv.; vgl, Laureys p. 140 vv.

Gerelateerde nieuwsberichten